HR 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1776

De schuldenaar ten laste van wie derdenbeslag wordt gelegd is desgevraagd verplicht aan de deurwaarder zijn binnen- en buitenlandse bronnen van inkomsten op te geven, zodat de deurwaarder daar bij de berekening van de beslagvrije voet rekening mee kan houden. Die informatieverplichting strekt zich niet uit tot zijn (binnen- of buitenlandse) vermogen.

Achtergrond

Verweerder in cassatie (hierna: verweerder) is bij vonnis van 22 april 2015 door de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot betaling aan eiser in cassatie (hierna: eiser) van een bedrag van € 50.655, te vermeerderen met wettelijke rente en met beslag- en proceskosten. Aan die veroordeling heeft verweerder niet vrijwillig voldaan. Eiser heeft daarom op 3 mei 2017 ten laste van verweerder executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Sociale Verzekeringsbank op de periodieke (AOW-)uitkering die verweerder ontving. Daarbij is de beslagvrije voet als bedoeld in de artt. 475c en 475d (oud) Rv niet toegepast en de AOW-uitkering is dan ook zonder vermindering met de beslagvrije voet uitbetaald aan de door eiser ingeschakelde deurwaarder.

Verweerder heeft meerdere malen verzocht de beslagvrije voet toe te passen bij het innen van de schuld. Aan dat verzoek is niet voldaan, omdat de deurwaarder het standpunt van eiser volgde dat verweerder in Turkije zou wonen en daar over aanvullend vermogen zou beschikken. Op grond van art. 475e (oud) Rv geldt in het geval van een schuldenaar die niet in Nederland zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft, geen beslagvrije voet voor vorderingen van die schuldenaar.

Verweerder vorderde in kort geding dat eiser werd veroordeeld tot (i) het (doen) opheffen van het derdenbeslag op de AOW-uitkering, althans het alsnog (doen) toepassen van de beslagvrije voet en (ii) terugbetaling van al hetgeen zonder toepassing van de beslagvrije voet was geïnd. Eiser vorderde op zijn beurt in reconventie (onder meer) dat verweerder werd veroordeeld tot het verstrekken van een gedetailleerde en met bewijsstukken onderbouwde opgave van zijn volledige binnenlandse en buitenlandse inkomen en vermogen. Daarmee had eiser het oog op art. 475g lid 1 (oud) Rv.

De voorzieningenrechter heeft eiser veroordeeld om de beslagvrije voet alsnog te doen toepassen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. De vordering tot terugbetaling van al hetgeen zonder toepassing van de beslagvrije voet was geïnd, werd afgewezen. Dat gold ook voor de reconventionele vorderingen van eiser.

In hoger beroep werd de vordering tot terugbetaling van al hetgeen zonder toepassing van de beslagvrije voet was geïnd, wel toegewezen. Voor het overige werd het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. Het hof overwoog daartoe dat niet kan worden aangenomen dat verweerder niet (langer) in Nederland woont of vast verblijft en dat dus de beslagvrije voet moet en had moeten worden toegepast. Verweerder had al in eerste aanleg opgave gedaan van zijn bronnen van inkomsten in Nederland en daarmee was wat het hof betreft de kous af. Volgens het hof verplicht art. 475g lid 1 (oud) Rv de schuldenaar niet om ook opgave te doen van zijn buitenlandse inkomen en binnen- en buitenlands vermogen. Daarbij wees het hof erop dat art. 430 lid 1 Rv niet voorziet in tenuitvoerlegging buiten Nederland en dat de bepalingen in het Wetboek van Rechtsvordering die zien op het executoriaal derdenbeslag alleen betrekking hebben op beslag dat kan worden gelegd door een Nederlandse deurwaarder en daarmee op Nederlands grondgebied.

Eiser heeft vervolgens cassatieberoep ingesteld. In cassatie werd (onder meer) betoogd dat verweerder op grond van art. 475g lid 1 (oud) Rv ook gehouden is opgave te doen van zijn buitenlandse inkomen en vermogen. Ter onderbouwing van dat betoog wees eiser op het arrest van de Hoge Raad van 20 september 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0338, (Tripels/Masson) en het feit dat artikel 475g lid 1 (oud) Rv algemeen is geformuleerd en daarin geen uitsluiting van buitenlandse bronnen valt te lezen.

De Hoge Raad

De Hoge Raad overweegt dat de cassatieklacht faalt voor zover die inhoudt dat een schuldenaar op grond van art. 475g lid 1 (oud) Rv verplicht is de deurwaarder desgevraagd opgave te doen van zijn (binnenlands of buitenlands) vermogen. De verplichting van de schuldenaar op grond van art. 475g lid 1 (oud) Rv heeft alleen betrekking op zijn bronnen van inkomsten. De mededelingsplicht van art. 475g lid 1 (oud) Rv gaat dus niet zo ver als de mededelingsplicht die op de failliet rust, zo blijkt uit de parlementaire geschiedenis van dat artikel. Ook de verwijzing naar het Tripels/Masson-arrest, gaat niet op, aldus de Hoge Raad.

Voor zover de klacht ziet op het oordeel van het hof ten aanzien van de buitenlandse inkomsten, slaagt die wel. De Hoge Raad wijst erop dat de wetgever met de bepaling in art. 475d lid 6 (oud) Rv dat de beslagvrije voet wordt verminderd met (onder meer) de voor beslag vatbare periodieke inkomsten van de schuldenaar waarop geen beslag ligt, niet het oog had op de territoriale werking van het beslag- en executierecht. Met ‘niet voor beslag vatbare inkomsten’ doelde de wetgever op uitkeringen die niet voor beslag vatbaar zijn zoals de kinderbijslag.

Dat buitenlandse inkomsten relevant zijn bij de berekening van de beslagvrije voet leidt de Hoge Raad verder af uit art. 475e (oud) Rv, dat hiervóór al even aan de orde kwam. De Hoge Raad overweegt:

“3.4.3 (…) Volgens deze regeling behoeft de deurwaarder bij beslag op vorderingen van deze schuldenaren geen beslagvrije voet in acht te nemen, tenzij de schuldenaar kan aantonen dat hij buiten deze vorderingen onvoldoende middelen van bestaan heeft. Met die middelen van bestaan, die van belang zijn voor de vaststelling van de beslagvrije voet, is gedoeld op inkomsten uit een bron buiten Nederland.

3.4.4 Nu op de beslagvrije voet van de schuldenaar met woonplaats of vaste verblijfplaats in Nederland zijn inkomsten uit een bron buiten Nederland in mindering worden gebracht, moet worden aangenomen dat de schuldenaar op grond van art. 475g lid 1 (oud) Rv verplicht is ook die inkomsten desgevraagd aan de deurwaarder op te geven.”

Volgt vernietiging en verwijzing naar het hof Den Haag.

Cassatieblog.nl

Share This