HR 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9210
Ziekte op de administratie van het advocatenkantoor maakt te late betaling van griffierechten niet verschoonbaar. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de advocaat maatregelen te treffen waardoor wordt zorggedragen voor de (tijdige) voldoening van verschuldigde griffierechten.
De cassatieadvocaat in deze zaak had vier weken en twee dagen na de indiening van het verweerschrift het griffierecht voldaan. Dat was dus twee dagen te laat (zie art. 3 lid 4 Wgbz). Om te voorkomen dat de Hoge Raad zijn verweerschrift op grond van art. 282a lid 3 jo. 427 Rv buiten behandeling zou laten, deed de advocaat een beroep op de hardheidsclausule van art. 282a lid 4 Rv. Hij voerde onder meer aan dat de griffierechtnota onduidelijk was, de gevolgen van niet-tijdige betaling niet vermeldde en dat de vertraging was veroorzaakt doordat zijn medewerker die de betaling van het griffierecht verzorgde, ziek was geweest.
Tevergeefs. De Hoge Raad herhaalt het oordeel uit zijn uitspraak van 4 november 2011 (hier besproken op Cassatieblog door Karlijn Teuben) dat in cassatie altijd wordt geprocedeerd met bijstand van een advocaat, die zonder meer geacht moet worden op de hoogte te zijn van de betalingstermijn voor griffierecht en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan overschrijding daarvan.
Ook de ziekte van de medewerker is onvoldoende grond voor toepassing van de hardheidsclausule:
“Ook de omstandigheid dat de persoon die op het kantoor van de advocaat belast is met de betaling van griffierechten, enige tijd arbeidsongeschikt was, maakt de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de advocaat in zodanig geval maatregelen te treffen waardoor wordt zorggedragen voor de (tijdige) voldoening van verschuldigde griffierechten.”
Wat zou nog meer horen tot de “zodanige gevallen”? Eind april 2011 deed zich bijvoorbeeld bij een advocatenkantoor in Zeewolde een twee weken aanhoudende computerstoring voor waardoor geen zicht kon worden verkregen in de digitale gegevens van de zaken die bij dat kantoor in behandeling waren. Toen de storing was beëindigd, werd direct (maar te laat) betaald. Het Hof Arnhem streek met de hand over het hart en paste de hardheidsclausule toe (zie hier). Ik betwijfel of de Hoge Raad die termijnoverschrijding verschoonbaar zou hebben gevonden. Uit de rechtspraak van de afgelopen maanden is gebleken dat de Hoge Raad in gevallen waarin onjuiste of verwarringwekkende mededelingen zijn gedaan door de gerechtelijke administratie die met de inning van het griffierecht is belast, soepel is. Ook een te late debitering van een rekening-courant komt – terecht – niet voor rekening van de desbetreffende partij (zie hier). Maar een computerstoring bij het advocatenkantoor? Ik ben er niet gerust op. Het lijkt in elk geval verstandig om, als zich zoiets voordoet, zo snel mogelijk contact op te nemen met de griffie van het desbetreffende gerecht en hoe dan ook een backup-systeem voor termijnbewaking te hanteren.
De inhoud van de brief van de griffie van de Hoge Raad bevatte in deze zaak overigens wel een onjuiste aanzegging: het griffierecht zou betaald moeten zijn binnen “vier weken na indiening van het beroepschrift”. Dat had natuurlijk “verweerschrift” moeten zijn. De Hoge Raad stelt echter vast dat dit niet tot verwarring bij de cassatieadvocaat heeft geleid. Dit ligt voor de hand; bovendien zou die onjuiste aanzegging nooit tot gerechtvaardigd vertrouwen hebben kunnen leiden dat op een latere datum dan uit de wet voortvloeit nog betaald mocht worden.
De Hoge Raad verwerpt dus het beroep op de hardheidsclausule, met als gevolg dat het ingediende verweerschrift niet zal worden betrokken bij de behandeling van het cassatieberoep.