HR 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:449

De Hoge Raad heeft in dit arrest nog eens bevestigd dat een partij die in hoger beroep om een mondelinge behandeling verzoekt, daar in beginsel recht op heeft. Dat was al vaste rechtspraak van de Hoge Raad onder art. 134 (oud) Rv en dat blijft zo, ook onder art. 87 Rv.

In het hoger beroep in een procedure over de ontbinding van een koopovereenkomst met betrekking tot een onroerende zaak is, nadat de memorie van grieven en de memorie van antwoord waren genomen, de zaak op de rol geplaatst voor “beraad partijen”. Van der Zwan (in zijn hoedanigheid als meerderjarigenbewindvoerder eiser in deze procedure) heeft vervolgens (tijdig) verzocht om een mondelinge behandeling/comparitie van partijen. Hoewel dat niet verplicht is, is dat verzoek door Van der Zwan ook nog toegelicht: “(…) Als toelichting daarop wordt opgemerkt dat in eerste aanleg er een Skypezitting heeft plaatsgevonden waarbij zeker niet alle punten aan de orde zijn geweest en er ook niet voldoende ruimte is geweest voor de waarheidsvinding. Derhalve verzoekt appellant ook uit[d]rukkelijk om een mondelinge behandeling/comparitie van partijen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen aan uw gerechtshof alle relevante informatie te verstrekken en zo nodig een minnelijke regeling te beproeven.(…)” Verweerders hebben op diezelfde roldatum arrest gevraagd.

Het hof heeft het verzoek bij rolbeslissing van 15 juni 2021 afgewezen en op 9 november 2021 arrest gewezen. In het arrest is het verzoek van Van der Zwan om een mondelinge behandeling te houden en de afwijzing daarvan niet opgenomen.

In cassatie wordt hierover door Van der Zwan geklaagd. Het hof heeft volgens Van der Zwan miskend dat een mondelinge behandeling slechts in uitzonderlijke omstandigheden mag worden geweigerd. En van die uitzonderlijke omstandigheden was geen sprake. Het hof had zijn verzoek om een mondelinge behandeling dan ook niet zonder motivering mogen afwijzen.

Voordat de Hoge Raad zich over die klacht uitlaat, wijst de Hoge Raad – net als A-G Wessling-van Gent – op art.  87 leden 1 en 8 Rv en de toelichting in de wetsgeschiedenis op die bepalingen. In art. 87 lid 1 Rv is opgenomen dat de rechter, op verzoek van partijen of een van hen dan wel ambtshalve, in alle gevallen en in elke stand van het geding een mondelinge behandeling kan bevelen. Het achtste lid van art. 87 Rv voegt daaraan toe dat als geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, de rechter aan partijen desverlangd de gelegenheid biedt hun standpunt mondeling uiteen te zetten en pas na die mondelinge toelichting over de zaak beslist. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat dat achtste lid is toegevoegd, omdat art. 134 (oud) Rv verviel. In art. 134 (oud) Rv was het recht op pleidooi neergelegd.

Over het recht op pleidooi op grond van art. 134 (oud) Rv heeft de Hoge Raad zich in het verleden al een aantal keer moeten uitlaten. Naar die vaste rechtspraak is in de memorie van toelichting van art. 87 Rv ook verwezen:

“(…) Naar aanleiding van een opmerking van de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht is het van belang te constateren dat het schrappen van het pleidooi in combinatie met het handhaven van de mogelijkheid voor de rechter om een mondelinge behandeling te bevelen (artikel 87, eerste lid), niet betekent dat er procedures kunnen zijn waarin de rechter geen mondelinge behandeling beveelt en er ook geen pleidooi plaatsvindt (bijvoorbeeld na re- en dupliek is dat niet altijd zo, zie artikel 132 Rv). Gelet op het uit artikel 6 EVRM voortvloeiende recht op een mondelinge behandeling («fair and public hearing») en de strenge jurisprudentie daaromtrent van de Hoge Raad [voetnoot: zie bijv. HR 27 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7254 en HR 15 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3151] kan de rechter een verzoek om een mondelinge behandeling te houden niet zonder meer naast zich neerleggen. Daarom is mede op advies van de Raad voor de rechtspraak een vangnetbepaling opgenomen in artikel 87, achtste lid, om te waarborgen dat als er geen mondelinge behandeling gehouden wordt, partijen toch aanspraak kunnen maken op een gelegenheid om hun standpunt mondeling uiteen te zetten. (…)”

Nadat de Hoge Raad op dit citaat uit de wetsgeschiedenis heeft gewezen, overweegt de Hoge Raad dat deze rechtspraak over het verzoek om pleidooi zijn betekenis heeft behouden. Die rechtspraak houdt in dat de rechter een verzoek om een mondelinge behandeling alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden mag afwijzen. Van de zijde van de wederpartij moeten in dat geval klemmende redenen worden aangevoerd tegen toewijzing van het verzoek of het verzoek moet strijdig zijn met de eisen van een goede procesorde. Als de rechter vervolgens oordeelt dat van dergelijke zeer uitzonderlijke omstandigheden sprake is, en tot een afwijzing van het verzoek om een mondelinge behandeling komt, moet de rechter de redenen voor de afwijzing van het verzoek uitdrukkelijk vermelden en zijn beslissing op dat punt deugdelijk motiveren.

Nu het hof het verzoek van Van der Zwan om een mondelinge behandeling in deze zaak ongemotiveerd heeft afgewezen, oordeelt de Hoge Raad dat het cassatiemiddel van Van der Zwan slaagt. De Hoge Raad vernietigt het arrest dan ook en verwijst de procedure naar het hof Amsterdam.

Cassatieblog.nl

Share This