HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:566
Als een (onderhandse) akte van schuldbekentenis niet is voorzien van een goedschrift in de zin van art. 158 lid 1 Rv, is art. 157 lid 2 Rv niet van toepassing op die akte voor zover de verbintenissen strekken tot voldoening van een geldsom, en levert die akte tussen partijen geen dwingend bewijs op, maar heeft zij vrije bewijskracht.
Dwingend bewijs en vrij bewijs
‘Dwingend bewijs’ houdt in dat de rechter verplicht is de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen, of verplicht is de bewijskracht te erkennen die de wet aan bepaalde gegevens verbindt (art. 151 lid 2 Rv). Het tegengestelde is ‘vrij bewijs’, wat betekent dat de rechter vrij is in zijn waardering van het bewijsmiddel. Wel kan tegen dwingend bewijs in beginsel tegenbewijs worden geleverd, (art. 151 lid 2 Rv).
Art. 157 lid 2 Rv bepaalt dat in een akte opgenomen partijverklaringen (waaronder ook eenzijdige verklaringen) in beginsel dwingende bewijskracht hebben. Dit geldt zowel voor authentieke als onderhandse akten. Een akte van schuldbekentenis wordt echter doorgaans alleen door de schuldenaar ondertekend. Op zo’n akte is volgens art. 158 Rv het voorschrift van artikel 157 lid 2 alleen van toepassing als de akte, waarin betaling van een geldsom wordt toegezegd, geheel met de hand is geschreven of, indien getypt of gedrukt, is voorzien van een met de hand geschreven ‘goedschrift’, waarin het geldbedrag voluit in letters is geschreven.
Eenzijdige schuldbekentenis
Het hof had dwingende bewijskracht toegekend aan een akte van schuldbekentenis waarin eisers tot cassatie hadden verklaard € 2,8 miljoen plus rente verschuldigd te zijn aan verweerder in cassatie. Die akte bevatte echter geen goedschrift. In cassatie wordt daarover met succes geklaagd:
“De onderdelen zijn gegrond. Tussen partijen staat vast dat in de hiervoor bedoelde (onderhandse) akte van schuldbekentenis verbintenissen van slechts één partij zijn aangegaan of vastgelegd en dat die verbintenissen (mede) strekken tot voldoening van een geldsom. Nu die akte, zoals eveneens vaststaat, niet is voorzien van een goedschrift in de zin van art. 158 lid 1 Rv, is art. 157 lid 2 Rv niet van toepassing op die akte voor zover de verbintenissen strekken tot voldoening van een geldsom, en levert die akte derhalve daaromtrent tussen partijen geen dwingend bewijs op, maar heeft zij vrije bewijskracht.”
Daarnaast slaagt de klacht dat het hof een aanbod om tegenbewijs te leveren ten onrechte heeft gepasseerd. Eisers tot cassatie hadden namelijk in hun conclusie van antwoord een bewijsaanbod gedaan en in hoger beroep hebben zij al hun stellingen en weren in eerste aanleg uitdrukkelijk gehandhaafd. Op grond van de devolutieve werking van het appel moet de appelrechter een door geïntimeerde in eerste aanleg gedaan bewijsaanbod behandelen indien dit nodig is voor het beoordelen van de grieven. Ook hoeft een bewijsaanbod voor het leveren van tegenbewijs (anders dan voor een gewoon bewijsaanbod) in beginsel niet te worden gespecificeerd. De Hoge Raad oordeelt dan ook dat het hof het bewijsaanbod niet mocht passeren, omdat dit bewijsaanbod in hoger beroep niet is prijsgegeven.