Alle berichten met de tag: (kinder)alimentatie


HR 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3011

Het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop dienen niet in aanmerking te worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind, maar bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. (meer…)

Conclusie P-G 4 september 2015, ECLI:NL:PHR:2015:1711

Bij de Hoge Raad is een prejudiciële procedure aanhangig over de vraag, of bij de berekening van kinderalimentatie het kindgebonden budget  en de daarvan deel uitmakende zgn. alleenstaande-ouderkop in mindering moet worden gebracht op de behoefte van het kind, dan wel in aanmerking moet worden genomen bij de draagkracht van de ouder die het budget ontvangt. Een vraag waarover zowel in de juridische als niet-juridische media veel te doen is geweest. (meer…)

Het overzicht van lopende prejudiciële vraag-procedures vermeldt vier nieuwe zaken. De vragen zien op (1) de reikwijdte van art. 431a Rv, (2) de positie van de curator in een verzetprocedure ex art. 10 Fw, (3) de positie van de burgemeester in BOPZ-zaken, (4) de per 1 januari 2015 ingevoerde alleenstaande ouderkop. (meer…)

HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1063

Bij gebreke van een rijksregeling dient de rechter in het Nederlandse deel van het Koninkrijk evenals de rechter in Aruba, Curaçao en Sint Maarten, zijn bevoegdheid in privaatrechtelijke zaken van interregionale aard te bepalen door zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de bevoegdheidsregels die voor hem gelden op het terrein van het internationaal privaatrecht. De rechter in het Nederlandse deel van het Koninkrijk dient daarbij eerst te onderzoeken of overeenkomstige toepassing kan worden gegeven aan de in verdragen en EU-verordeningen neergelegde bevoegdheidsbepalingen. Slechts indien blijkt dat dergelijke verdragrechtelijke of Unierechtelijke bepalingen ontbreken of zich niet lenen voor overeenkomstige toepassing, dient de rechter zijn rechtsmacht te bepalen met overeenkomstige toepassing van art. 1-14 Rv. (meer…)

HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1066

Op grond van art. 1:400 BW heeft de onderhoudsverplichting jegens eigen kinderen en stiefkinderen (art. 1:392 lid 1 onder c BW) voorrang boven andere wettelijke onderhoudsverplichtingen. Gelet op de strekking van art. 1:400 BW moet worden aangenomen dat die voorrang ook geldt ten opzichte van morele onderhoudsverplichtingen jegens de kinderen van een nieuwe partner met wie de onderhoudsplichtige geen huwelijk of geregistreerd partnerschap is aangegaan.  (meer…)

Cassatieblog.nl