Selecteer een pagina

Alle berichten met de tag: ontbinding


HR 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2282 (AMC/Verweerster)

De Hoge Raad laat het oordeel van het hof, inhoudende dat de projectontwikkelaar gerechtigd was de samenwerkingsovereenkomst te ontbinden omdat het AMC in verzuim verkeerde ten aanzien van haar uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, in stand. (meer…)

HR 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:152

In het licht van het arrest G4/Hanzevast heeft het hof ten onrechte geoordeeld dat het een partij, wier wederpartij een tussen hen gesloten overeenkomst ontbindt op grond van wanprestatie, niet vrijstaat de daartoe strekkende verklaring aldus te splitsen dat de ontbinding wel, doch de wanprestatie niet wordt erkend. (meer…)

HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1520 (AIS/Verweerder)

Ingevolge art. 6:119 BW bestaat ter zake van vertraging in de voldoening van een geldsom uit hoofde van een ongedaanmakingsverbintenis ex art. 6:271 BW slechts aanspraak op wettelijke rente en niet (tevens) op vergoeding van de in verband met die vertraging betaalde rente. Aanvaardt de vergoedingsplichtige evenwel dat renteschade in plaats van wettelijke rente wordt toegewezen, dan is daarnaast niet ook nog wettelijke rente verschuldigd. (meer…)

HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW8307 (Tyco/Delata)

Een beroep op de onzekerheidsexceptie van art. 6:263 BW is ook mogelijk ter zake van een verplichting tot betaling van een factuur waarvan de betalingstermijn reeds is verstreken, als de debiteur gegronde vrees heeft voor niet-nakoming door de crediteur van zijn daartegenover staande verplichtingen. Ontbinding van de overeenkomst kan volgens art. 6:271 BW ook als gevolg hebben dat de debiteur over een reeds verstreken periode van zijn verbintenissen wordt bevrijd. (meer…)

HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4907 (Euretco/X)

Een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis uit de ene overeenkomst, kan opschorting rechtvaardigen van een verplichting die voortvloeit uit een daarmee samenhangende overeenkomst. Onzekerheid omtrent bestaan en omvang van een vordering uit wanprestatie doet niet af aan de opeisbaarheid daarvan en staat niet in de weg aan aanvaarding van een beroep op opschorting. De rechter zal moeten onderzoeken of de gestelde tegenvordering bestaat en of deze opschorting kan rechtvaardigen. Indien een afzonderlijke procedure – bijvoorbeeld arbitrage – gevolgd moet worden ter vaststelling van de tegenvordering, zal de rechter moeten volstaan met een voorshands oordeel omtrent die tegenvordering. Het aanhouden van de zaak verdient in dat laatste geval meestal de voorkeur. (meer…)

Cassatieblog.nl