Selecteer een pagina

HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW8307 (Tyco/Delata)

Een beroep op de onzekerheidsexceptie van art. 6:263 BW is ook mogelijk ter zake van een verplichting tot betaling van een factuur waarvan de betalingstermijn reeds is verstreken, als de debiteur gegronde vrees heeft voor niet-nakoming door de crediteur van zijn daartegenover staande verplichtingen. Ontbinding van de overeenkomst kan volgens art. 6:271 BW ook als gevolg hebben dat de debiteur over een reeds verstreken periode van zijn verbintenissen wordt bevrijd.

Partijen hebben een “software update overeenkomst” gesloten, waarbij Delata zich verplichtte om minimaal twee keer per jaar een software update te leveren aan ADT, de rechtsvoorgangster van eiseres tot cassatie Tyco. De te leveren updates werden geproduceerd door de Duitse onderneming Autec. Het dealercontract van Delata met Autec is per 1 januari 2007 beëindigd. Geruchten over deze beëindiging kwamen ter ore aan ADT, die hierop de betaling heeft geweigerd van een factuur d.d. 29 januari 2007 ten belope van € 68.267, betreffende door Delata te leveren updates over het jaar 2007. Delata heeft zich op het standpunt gesteld dat ADT tot betaling van deze factuur gehouden bleef, nu geen schriftelijke opzegging van de overeenkomst had plaatsgevonden. Bij brief van 16 maart 2007 heeft de advocaat van ADT laten weten dat ADT de betaling van de factuur opschortte en dat zij na verloop van een termijn van twee weken gerechtigd zou zijn de overeenkomst te ontbinden.

Delata vorderde vervolgens betaling van de factuur d.d. 29 januari 2007. Het hof wees deze vordering toe, daartoe overwegende dat er over het jaar 2006 (nog) geen sprake was van een tekortkoming van Delata, zodat ADT in maart 2007 niet bevoegd was de betaling op te schorten en de overeenkomst te ontbinden. Volgens het hof kwam ADT ook geen beroep toe op de onzekerheidsexceptie van art. 6:263 BW, aangezien de factuur van Delata al op 12 maart 2007 had moeten zijn voldaan, zodat ADT op 16 maart 2007, toen zij zich op opschorting beriep, reeds in verzuim verkeerde ten aanzien van de betaling van de factuur.

Dit oordeel houdt in cassatie geen stand. Evenals Advocaat-Generaal Wuisman (zie zijn conclusie, sub 2.7 e.v.) acht de Hoge Raad het door ADT gedane beroep op de onzekerheidsexceptie in dit geval toelaatbaar:

“3.4.2 Ingevolge art. 6:263 lid 1 BW is de partij die verplicht is het eerst te presteren, niettemin bevoegd de nakoming van haar verbintenis op te schorten, indien na het sluiten van de overeenkomst te harer kennis gekomen omstandigheden haar goede grond geven te vrezen dat de wederpartij haar daartegenover staande verplichtingen niet zal nakomen. Tyco heeft aangevoerd dat zij de factuur over 2007 ondanks de overeengekomen betalingstermijn niet behoefde te voldoen, omdat zij goede grond had te vrezen dat Delata in 2007 haar verplichtingen niet zou nakomen. Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het dealercontract tussen Delata en Autec per 1 januari 2007 was beëindigd, zodat Delata niet langer toegang had tot de software-updates. Het hof heeft de door Tyco gestelde vrees gegrond bevonden (rov. 28). Dit brengt mee dat Tyco ingevolge art. 6:263 lid 1 BW niet binnen de overeengekomen termijn behoefde te betalen en zich daartoe – ook voor het eerst na het verstrijken van die termijn – kon beroepen op haar in dit artikel bedoelde opschortingsrecht (vgl. HR 11 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7195, NJ 2009/342).”

Het oordeel van de Hoge Raad komt er dus op neer dat een beroep op de onzekerheidsexceptie van art. 6:263 BW ook (nog) mogelijk is ter zake van een verplichting tot betaling van een factuur waarvan de betalingstermijn reeds is verstreken, als de debiteur gegronde vrees heeft voor niet-nakoming door de crediteur van zijn daartegenover staande verplichtingen. Deze beslissing is in lijn met het eerdere (door de Hoge Raad genoemde) arrest Hartendorp/Kooij c.s. uit 2008, waarin werd overwogen dat, “nu de bevoegdheid tot opschorting moet worden gezien als een verweermiddel van de schuldenaar in verband met een tegenvordering die hij op zijn schuldeiser heeft, een beroep op een opschortingsrecht in beginsel steeds kan worden gedaan door de schuldenaar, ook wanneer de schuldeiser in rechte een vordering tot nakoming instelt”.

Het hof had voorts onder meer overwogen dat de uiteindelijke ontbindingsverklaring van ADT, die was opgenomen in haar conclusie van antwoord d.d. 7 november 2007, ingevolge art. 6:269 BW geen terugwerkende kracht had en daarom alleen kon zien op facturen over 2008 en 2009, en niet op de litigieuze factuur d.d. 29 januari 2007.

Ook dit oordeel houdt in cassatie geen stand. Volgens de Hoge Raad kan een contractspartij zich door ontbinding ook, zoals in casu, over een reeds verstreken periode bevrijden van haar verbintenissen:

“3.5 (…) De klacht is gegrond. Een ontbinding bevrijdt immers de partijen van “de daardoor getroffen verbintenissen” (eerste zin van art. 6:271 BW), en blijkens de tweede zin van art. 6:271 BW kan een partij door ontbinding van de overeenkomst ook over een reeds verstreken periode van haar verbintenissen bevrijd worden (vgl. HR 6 juni 1997, LJN ZC2389, NJ 1998/128, rov. 3.5). Tyco heeft gesteld dat Delata haar verbintenissen vanaf begin 2007 niet meer is nagekomen en dat zij, Tyco, op die grond haar betalingsverplichting over 2007 heeft opgeschort en de overeenkomst – in haar conclusie van antwoord van 7 november 2007 – buitengerechtelijk heeft ontbonden.

Dat brengt mee dat de ontbinding de verbintenissen uit de software-overeenkomst vanaf begin 2007 treft, zodat Tyco door die ontbinding ook bevrijd wordt van haar betalingsverplichting over 2007.”

De Hoge Raad doet de zaak zelf af. Nu Delata niet (genoegzaam) had bestreden dat zij vanaf begin 2007 in de nakoming van haar verbintenissen uit de overeenkomst was tekortgeschoten, was ADT, mede gelet op de door haar advocaat per brief d.d. 16 maart 2007 uitgebrachte ingebrekestelling, bevoegd de overeenkomst met ingang van 2007 te ontbinden, aldus de Hoge Raad (rov. 3.6). Het vonnis van de rechtbank, strekkende tot afwijzing van de vordering van Delata, wordt daarom bekrachtigd.

Cassatieblog.nl

Share This