HR 29 januari 2021, ECLI:NL:HR:2021:149
(i) De vraag of een accountant bij de uitoefening van een niet-wettelijke taak jegens een derde heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot betaamt, dient te worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval.
(ii) Indien de accountant, gezien het belang dat een derde aan zijn rapportage zal hechten, ermee rekening moet houden dat die derde zijn gedrag mede door de inhoud van die rapportage laat bepalen, kan het nalaten maatregelen te treffen om te voorkomen dat die derde aan die rapportage ten onrechte of onjuiste betekenis toekent, in strijd zijn met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
Achtergrond
In deze zaak gaat het om de overname van een onderneming die motorsloepen bouwt. Deze onderneming is enige tijd later in staat van faillissement verklaard. De overnemende partijen, eisers tot cassatie, stellen hierop de accountants/belastingadviseurs die betrokken waren bij de overname, verweerders in cassatie, aansprakelijk wegens beroepsfouten. Daartoe voeren zij aan dat zij bij de overname hebben vertrouwd op de opgestelde jaarstukken en jaarcijfers, waaruit – ten onrechte – bleek dat de onderneming gezond en goedlopend was.
Het hof heeft de vorderingen afgewezen. Ten aanzien van [eiser 2] en [eiser 4] heeft het hof overwogen dat de door [verweerster 1] opgestelde cijfers voor hen van geen belang waren bij het nemen van hun beslissing om in [A] te investeren, zodat causaal verband tussen de beroepsfout van [verweerster 1] en hun schade ontbreekt. Ten aanzien van [eiser 6] heeft het hof geoordeeld dat niet gezegd kan worden dat [verweerster 1] er ten tijde van het uit handen geven van de door haar opgestelde cijfers rekening mee diende te houden dat die ter beschikking van [eiser 6] zouden komen en dat [eiser 6] bij het nemen van zijn aankoopbeslissing op die cijfers zou vertrouwen. In cassatie worden deze oordelen van het hof bestreden.
Aansprakelijkheid van een opdrachtnemer jegens derden
Het gaat hier om opdrachtnemers (accountants/belastingadviseurs) die aansprakelijk worden gesteld door derden (de overnemende partijen). Dat is mogelijk: in het algemeen geldt dat een opdrachtnemer onder omstandigheden aansprakelijk kan zijn jegens een derde, hoewel hij geen contractuele relatie met die derde heeft. Deze aansprakelijkheid is dan gebaseerd op art. 6:162 BW. Het zal daarbij in de regel gaan om handelen in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid, aldus A-G Hartlief in zijn conclusie voor dit arrest. Hij merkt op dat in zulke gevallen ook wel wordt gesproken van schending van de zorgplicht.
Cassatie
Het cassatiemiddel stelt de reikwijdte van die zorgplicht aan de orde, in het bijzonder waar het een accountant betreft die niet-wettelijke taken uitvoert. Het middel betoogt dat het hof heeft miskend dat, indien vaststaat dat de accountant wist of behoorde te weten dat zijn rapportage ter beschikking van derden zou komen die daarop zouden vertrouwen om een beslissing over een transactie te nemen en er dus sprake is van een zorgplicht van die accountant jegens die derde, het in dat geval niet relevant is of de accountant weet of behoort te weten exact welke derden (zeer) waarschijnlijk op de rapportage van de accountant zullen vertrouwen bij het nemen van hun investeringsbeslissing. Bedoelde zorgplicht geldt namelijk jegens iedere derde, ongeacht of de accountant bij het uit handen geven van zijn rapportage met het bestaan of de identiteit van één specifieke derde (reeds) bekend is of behoort te zijn. Voor het ontstaan van de zorgplicht is slechts vereist dat de accountant ermee bekend is dat een derde op de rapportage zal gaan vertrouwen, aldus het middel.
Volgens de A-G slaagt deze rechtsklacht. De Hoge Raad gaat echter contrair. De Hoge Raad stelt daartoe voorop dat de vraag of een accountant bij de uitoefening van een niet-wettelijke taak jegens een derde heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot betaamt, dient te worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet, zo vervolgt de Hoge Raad, mede acht worden geslagen op de functie van de accountant in het maatschappelijk verkeer. Indien de accountant gezien het belang dat een derde aan zijn rapportage zal hechten, ermee rekening moet houden dat die derde zijn gedrag mede door de inhoud van die rapportage laat bepalen, kan het nalaten maatregelen te treffen om te voorkomen dat die derde aan die rapportage ten onrechte of onjuiste betekenis toekent, in strijd zijn met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, aldus de Hoge Raad.
De in het middel verdedigde rechtsopvatting gaat (gelet hierop) volgens de Hoge Raad te ver:
“Voor het antwoord op de vraag of [verweerster 1] jegens [eisers 6 en 7] een zorgplicht had zijn dus alle omstandigheden van het geval van belang. Voor een bevestigend antwoord op die vraag volstaat niet dat [verweerster 1] (wat het hof in rov. 4.5 en 4.13 in het midden heeft gelaten en in cassatie dus veronderstellenderwijs tot uitgangspunt dient) jegens anderen – zoals in dit geval [eiser 2] en [eiser 4] – een zorgplicht had omdat zij wist of behoorde te weten dat haar rapportage ter beschikking van die anderen zou komen en dat die anderen daarop zouden vertrouwen om een beslissing over een transactie te nemen. Het onderdeel faalt dus omdat de daarin verdedigde rechtsopvatting in haar algemeenheid onjuist is.”
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep.