Wanneer verjaart een vordering uit onverschuldigde betaling bij meerdere, periodiek gedane, betalingen? Die vraag beantwoordde de Hoge Raad afgelopen vrijdag. Berend-Bram Heinen, cassatieadvocaat bij Pels Rijcken, bespreekt het antwoord.
De bewindvoerder in een meerderjarigenbewind geldt als wettelijk vertegenwoordiger in de zin van art. 4:193 lid 1 BW. Die bepaling bevat regels over de aanvaarding en verwerping van nalatenschappen. Art. 1:441 BW geeft daarvoor deels andere regels. De Hoge Raad legt uit hoe deze regels zich tot elkaar verhouden. De bewindvoerder moet op grond van art. 4:193 lid 1 BW binnen drie maanden de in dat artikellid bedoelde verklaring omtrent de nalatenschap afleggen. Op grond van art. 1:441 lid 5 BW kan hij de nalatenschap met instemming van de rechthebbende ook zuiver aanvaarden. De bewindvoerder is, na machtiging door de kantonrechter, met uitsluiting van de rechthebbende bevoegd tot verwerping van de nalatenschap. Legt de bewindvoerder niet binnen de termijn van drie maanden een verklaring af, dan geldt de nalatenschap als beneficiair aanvaard.
De Hoge Raad heeft beslist dat art. 1029 lid 2 Rv geen basis biedt voor de beoordeling door de rechter van een verzoek tot onttrekking van een arbiter als het arbitrage-instituut dat de arbitrage administreert daarover een beslissing kan nemen of al heeft genomen. Arbiters hoeven daarom met hun beslissing niet te wachten op een beslissing van de overheidsrechter daaromtrent.
De wet biedt geen algemeen recht op inzage in of afschrift van stukken uit procesdossiers van afgesloten jeugdbeschermingszaken. Dat oordeelde de Hoge Raad in beantwoording op prejudiciële vragen van de rechtbank Rotterdam. Tegelijkertijd verplicht art. 8 EVRM de Nederlandse overheid om te voorzien in een procedure waarmee kinderen toegang krijgen tot alle relevante informatie over ten aanzien van hen getroffen jeugdbeschermingsmaatregelen. De wetgever is daarom volgens de Hoge Raad aan zet om te voorzien in een passende oplossing. In drie minuten bespreekt Matthijs Bakker deze uitspraak.
In gevallen waarin de gemeenteraad het bevoegde bestuursorgaan is, kunnen handelingen van leden van het college van B&W en van gemeenteambtenaren slechts aan de gemeenteraad worden toegerekend als de gemeenteraad blijk heeft gegeven van instemming met die handelingen. (meer…)