HR 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:210 (X/Dexia)

Ook indien het hof van oordeel was dat in de stellingen van eiseres besloten lag dat de verbindend verklaarde WCAM-overeenkomst van toepassing is, mocht het de desbetreffende afwijzingsgrond, die niet van openbare orde is, niet ambtshalve bijbrengen.

De casus: effectenlease en de WCAM

Een vrouw vordert van Dexia terugbetaling van alle bedragen die in het kader van een aandelenleaseovereenkomst en twee verlengingen daarvan zijn betaald. Eerder heeft zij de overeenkomst, die door haar toenmalige echtgenoot was afgesloten, vernietigd op grond van art. 1:89 BW. Dexia voert onder meer aan dat de bevoegdheid tot vernietiging verjaard is. De kantonrechter wijst de vordering gedeeltelijk toe. In hoger beroep verwijst het hof naar het oordeel van de kantonrechter dat aan de voormalige echtgenoot bij de afrekening van de verlengingen van de overeenkomst een korting is verleend op grond van de Duisenbergregeling. Het hof overweegt dan in zijn tussenarrest:

3.2.3 (…) Het hof houdt er op grond hiervan rekening mee dat door [betrokkene, (de voormalige echtgenoot)] indertijd geen opt-outverklaring is ingediend en de rechtsverhouding van Dexia met [betrokkene] en [eiseres] derhalve wordt geregeerd door de door dit hof bij beschikking van 25 januari 2007 (ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033) verbindend verklaarde overeenkomst waarin genoemde regeling is vervat. Dit zou reeds meebrengen dat [eiseres] geen beroep toekomt op de in artikel 1:88 lid 1 sub d jo artikel 1:89 BW bedoelde vernietigingsgrond en derhalve in het midden kan blijven of de bevoegdheid tot vernietiging is verjaard…

In zijn eindarrest overweegt het hof opnieuw dat het uit de stellingen van de vrouw begrijpt dat noch zijzelf noch haar voormalige echtgenoot tot het indienen van een opt-outverklaring zijn overgegaan, dat dit meebrengt dat de WCAM-overeenkomst van toepassing is, en dat daarom het beroep op vernietiging niet kan slagen.

Hoge Raad: ongeoorloofde aanvulling feitelijke grondslag

In cassatie klaagt de vrouw onder meer dat het hof niet ambtshalve de vraag over de vermeende verbondenheid aan de WCAM-overeenkomst aan de orde mocht stellen. Dexia had zich hier niet op beroepen, en het betrof geen punt van openbare orde.

De Hoge Raad overweegt dat de stukken van het geding geen andere conclusie toelaten dan dat Dexia zich, voordat het hof zijn tussenarrest wees, inderdaad niet op de WCAM-overeenkomst had beroepen. De Hoge Raad vervolgt:

3.3.2 (…) Gelet hierop mocht het hof, ook indien het van oordeel was dat in de stellingen van [eiseres] besloten lag dat de verbindend verklaarde WCAM-overeenkomst van toepassing is, de desbetreffende afwijzingsgrond, die niet van openbare orde is, niet ambtshalve bijbrengen. Het staat de rechter immers niet vrij zijn beslissing te baseren op rechtsgronden of verweren die weliswaar zouden kunnen worden afgeleid uit in het geding gebleken feiten en omstandigheden, maar die door de desbetreffende partij niet aan haar vordering of verweer zijn ten grondslag gelegd (vgl. HR 12 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1492).

Hieraan voegt de Hoge Raad nog toe dat dit niet anders wordt doordat het hof partijen de gelegenheid heeft gegeven om zich over dit vraagstuk uit te laten en Dexia zich na het tussenarrest alsnog op de WCAM-overeenkomst beroepen heeft:

3.3.2 (…) Het betrof immers een nieuw verweer, dat niet in het verlengde lag van de door partijen omlijnde rechtsstrijd in appel (art. 347 Rv), terwijl niet is vastgesteld dat zich een van de in de rechtspraak aanvaarde uitzonderingen op de tweeconclusieregel voordeed. (Zie onder meer HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR2045, NJ 2013/7).

Na deze overwegingen behoeven de overige cassatieklachten van de vrouw, die zich richten tegen het oordeel van het hof dat de rechtsverhouding tussen haar en Dexia mede wordt bepaald door de WCAM-overeenkomst, eigenlijk geen behandeling meer. Ten overvloede overweegt de Hoge Raad dat zij falen, onder verwijzing naar HR 9 december 2011 (ECLI:NL:HR:2016:2835), en vernietigt het arrest van het hof.

Het oordeel van de Hoge Raad is contrair aan de conclusie van Advocaat-Generaal Wissink, die concludeerde tot verwerping van het cassatieberoep. De A-G overweegt dat het in het verlengde van de rechtsstrijd tussen partijen lag dat het hof partijen voorhield dat de toepasselijkheid van de WCAM-overeenkomst bepalend was voor de uitkomst van het debat over de vraag of de vrouw de betreffende overeenkomsten nog kon vernietigen. Hij merkt daarbij nog op dat het hof in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad partijen in de gelegenheid heeft gesteld om zich hierover uit te laten (verwezen wordt naar HR 26 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9414 en HR 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1231). De Hoge Raad ziet dit dus anders: het hof had niet ambtshalve de feitelijke grondslag mogen aanvullen door een afwijzingsgrond die niet van openbare orde is bij te brengen.

Cassatieblog.nl

Share This