HR 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1509
In beginsel moet een psychiater betrokkene persoonlijk observeren en moet de rechtbank het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel mondeling behandelen. Het kan zo zijn dat fysieke aanwezigheid van personen in elkaars nabijheid niet mogelijk of niet verantwoord is, bijvoorbeeld bij een uitbraak van COVID-19. Dan mag worden getelefoneerd, maar verdient beeldbellen de voorkeur.
Achtergrond van de zaak
Op grond van art. 7:1 lid 3, aanhef en onder a, Wvggz neemt de burgemeester niet eerder een crisismaatregel dan nadat hij ervoor heeft zorggedragen dat een psychiater in een medische verklaring zijn bevindingen vermeldt inzake de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene en over de vraag of aan de voorwaarden voor het nemen van een crisismaatregel is voldaan. Deze medische verklaring vormt ook de grondslag voor een verzoek van de officier van justitie aan de rechtbank tot het verlenen van een machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel (art. 7:7 lid 1 in verbinding met art. 7:2 lid 2 Wvggz).
In verband met de uitbraak van COVID-19 heeft de psychiater in dit geval de betrokkene alleen telefonisch gesproken. Beeldbellen met de afdeling van het psychiatrisch ziekenhuis was niet mogelijk. Op basis van de medische verklaring van de psychiater heeft de burgemeester vervolgens een crisismaatregel genomen en heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel te verlenen. Ook de behandeling van dit verzoek heeft telefonisch plaatsgevonden. Betrokkene heeft geen gebruik gemaakt van de door de rechtbank geboden mogelijkheid om telefonisch te worden gehoord. De rechtbank heeft de machtiging verleend.
In cassatie is aan de orde of, in verband met de uitbraak van COVID-19, de psychiater met het oog op de door hem op te stellen medische verklaring mocht volstaan met telefonisch contact met betrokkene, en of de rechtbank mocht volstaan met het bieden van de mogelijkheid aan betrokkene om telefonisch te worden gehoord.
De Hoge Raad
Onder verwijzing naar zijn eerdere rechtspraak stelt de Hoge Raad voorop dat de psychiater de betrokkene – behoudens in noodsituaties – in een direct contact moet spreken en observeren. Als een persoonlijk onderzoek niet mogelijk is, moet de psychiater in zijn verklaring verantwoorden waarom hij de betrokkene niet of slechts in beperkte mate heeft kunnen onderzoeken en op welke gronden hij, mede aan de hand van verkregen informatie van derden, niettemin tot de conclusie komt dat ten aanzien van de betrokkene is voldaan aan de wettelijke vereisten voor gedwongen opneming. Deze onder de Wet Bopz tot stand gekomen rechtspraak strookt volgens de Hoge Raad met de rechtspraak van het EHRM en heeft onder de Wvggz zijn betekenis behouden (r.o. 3.1.3-3.1.4).
Volgens de Hoge Raad kunnen de maatregelen die van overheidswege zijn getroffen in verband met de uitbraak van COVID-19 meebrengen dat een onderzoek in fysieke aanwezigheid van de betrokkene door de psychiater redelijkerwijs niet mogelijk of niet verantwoord is. In dat geval zal moeten worden gekozen voor een alternatief voor persoonlijk contact dat in de gegeven omstandigheden wel mogelijk is en dat zo veel mogelijk recht doet aan de belangen van de betrokkene. Daarbij verdient beeldbellen volgens de Hoge Raad de voorkeur boven telefoneren. De psychiater zal hierover verantwoording moeten afleggen en de rechtbank zal moeten beoordelen of de machtiging kan worden verleend. Daarbij kan volgens de Hoge Raad een rol spelen dat ten aanzien van de betrokkene sprake is van een crisissituatie, die – in de eerste plaats in het belang van de betrokkene zelf – zo spoedig mogelijk moet worden beëindigd (r.o. 3.1.5).
Over de aanwezigheid bij de mondelinge behandeling overweegt de Hoge Raad als volgt. Op grond van art. 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid kan een zitting bij wijze van uitzondering plaatsvinden door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel. Met het oog op het belang van de betrokkene moet steeds worden nagegaan of een fysieke zitting mogelijk is en dat, indien dit niet het geval is, moet worden gekozen voor een alternatief voor persoonlijk contact dat in de gegeven omstandigheden wel mogelijk is en dat zo veel mogelijk recht doet aan de belangen van de betrokkene. Ook in deze situatie verdient beeldbellen de voorkeur boven telefoneren (r.o. 3.2.1). Telefoneren kan in urgente gevallen echter gerechtvaardigd zijn, zonder dat daarmee in strijd wordt gehandeld met art. 5 EVRM (r.o. 3.2.4-3.2.5).
Afdoening
Tegen deze achtergrond oordeelt de Hoge Raad dat de rechtbank tot het oordeel heeft kunnen komen dat het onderzoek dat de psychiater heeft verricht in de omstandigheden van dit geval toereikend was (r.o. 3.1.6) en ervoor heeft kunnen kiezen om de zitting telefonisch te houden (r.o. 3.2.3 en 3.2.6).
Volgt verwerping van het cassatieberoep.