Hoge Raad 4 juni 2021 ECLI:NL:HR:2021:818
De rechtbank heeft op het verzoek om een aansluitende zorgmachtiging voor de duur van een jaar beslist nadat de geldigheidsduur van de eerdere zorgmachtiging was verstreken, terwijl de officier van justitie zijn verzoek om deze vervolgmachtiging niet had ingediend uiterlijk vier weken voordat de lopende machtiging verstreek. Aldus was geen sprake van aansluiting en kon de vervolgmachtiging niet worden verleend voor de duur van twaalf maanden.
De Hoge Raad beantwoordt in deze zaak de vraag wat rechtens is als de officier van justitie niet, zoals de wet voorschrijft, uiterlijk vier weken voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende zorgmachtiging een verzoek om een aansluitende zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden indient.
Bij inachtneming van de wettelijke termijnen voor indiening van een verzoek om een aansluitende zorgmachtiging en voor de rechterlijke beslissing op dat verzoek wordt tijdig voor het verstrijken van de geldigheidsduur van een bestaande machtiging een beslissing verkregen over een vervolgmachtiging. In een dergelijk geval is sprake van aansluiting van de vervolgmachtiging op de bestaande machtiging als bedoeld in art. 6:5, aanhef en onder b, Wvggz, en kan de vervolgmachtiging voor de duur van twaalf maanden worden verleend, aldus de Hoge Raad.
Van aansluiting in de in art. 6:5, aanhef en onder b, Wvggz bedoelde zin kan volgens de Hoge Raad ook sprake zijn indien de officier van justitie het verzoekschrift tot het verlenen van een vervolgmachtiging heeft ingediend op een later tijdstip dan de in art. 6:6, aanhef en onder a, Wvggz bedoelde vier weken voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de bestaande machtiging, en wel als de rechtbank, met het oog op het belang van de betrokkene bij verlening van zorg op basis van de Wvggz, de in art. 6:5, aanhef en onder b, Wvggz bedoelde aansluiting bewerkstelligt door de vervolgmachtiging te verlenen vóór het tijdstip waarop de geldigheidsduur van de bestaande machtiging verstrijkt. Ook dan kan de rechtbank een vervolgmachtiging voor de duur van twaalf maanden verlenen, mits de betrokkene voldoende gelegenheid heeft gehad om zich tegen het verzoek van de officier van justitie te verweren.
Is het verzoek van de officier van justitie echter ingediend binnen de vier weken-termijn, en beslist de rechter niet voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de eerdere machtiging, zoals in deze aan de Hoge Raad voorgelegde zaak, dan kan de vervolgmachtiging niet worden verleend voor de duur van twaalf maanden.
Volgt vernietiging en terugverwijzing.
De plv. Procureur-Generaal geeft in zijn conclusie voor deze beschikking een beknopt en helder overzicht van de rechtspraak over termijnen onder de Krankzinnigenwet en de Wet Bopz, alsmede van het systeem van de Wvggz, en noemt ook de thans aanhangige voorgestelde wijzigingen van de Wvggz.