HR 18 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:276
Het opzegverbod tijdens ziekte staat er niet aan in de weg dat de kantonrechter een verzoek van de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen inwilligt, indien de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, en deze arbeidsongeschiktheid een aanvang heeft genomen nadat het UWV om toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst is verzocht maar voordat het verzoek om ontbinding door de kantonrechter is ontvangen.
Achtergrond
Deze cassatieprocedure gaat over het opzegverbod tijdens ziekte. Een werkgever verzoekt het UWV om toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst met haar werknemer. De werknemer wordt vervolgens ziek. De werkgever stapt – na weigering van de toestemming door het UWV – naar de rechter en vraagt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Staat het opzegverbod tijdens ziekte aan ontbinding in de weg?
De kantonrechter Leeuwarden vindt van wel. Partijen berusten in deze uitspraak. Advocaat-Generaal De Bock stelt een vordering tot cassatie in belang der wet in, kennelijk – zo stelt zij in haar conclusie – naar aanleiding van een verzoek dat haar uit de rechtspraktijk bereikte.
Het middel houdt de klacht in dat de beschikking van de kantonrechter blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De kantonrechter heeft volgens de klacht miskend dat ontbinding wegens bedrijfseconomische omstandigheden (de a-grond) ook mogelijk is tijdens arbeidsongeschiktheid van de werknemer, indien het opzegverbod tijdens ziekte niet gold tijdens voorafgaande UWV-procedure omdat de ziekte pas een aanvang heeft genomen nadat het verzoek om toestemming voor opzegging op de a-grond door het UWV was ontvangen (art. 7:670 lid 1, aanhef en onder b, BW).
Ontbinding op de a-grond
Op verzoek van de werkgever kan de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden op grond van het vervallen van de arbeidsplaats van de werknemer; de zogeheten a-grond (art. 7:669 lid 3, aanhef en onder a, BW). Ontbinding op deze grond is slechts mogelijk indien de werkgever eerst het UWV heeft verzocht om toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst en deze toestemming door het UWV is geweigerd (art. 7:671b lid 1, aanhef en onder b, BW in verbinding met art. 7:671a lid 1 BW).
Opzegverbod tijdens ziekte
De kantonrechter kan een verzoek tot ontbinding slechts inwilligen indien er geen opzegverboden als bedoeld in art. 7:670 BW gelden (art. 7:671b lid 2 BW). In deze zaak staat centraal het opzegverbod tijdens ziekte uit art. 7:670 lid 1 BW:
1. De werkgever kan niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid:
a (…)
b. een aanvang heeft genomen nadat een verzoek om toestemming als bedoeld in artikel 671a door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (…) is ontvangen.”
Art. 7:671b lid 7 BW luidt als volgt:
“7. Het opzegverbod, bedoeld in art. 670, lid 1, geldt niet indien de ziekte een aanvang heeft genomen nadat het verzoek om ontbinding door de kantonrechter is ontvangen.”
Het opzegverbod tijdens ziekte beoogt de werknemer te beschermen tegen ontslag wegens ziekte en tegen verkorting van de termijn voor het vinden van ander werk, en heeft mede ten doel de werknemer te vrijwaren van de psychische druk die een ontslagaanzegging tijdens zijn ziekte kan veroorzaken. De in art. 7:670 lid 1, aanhef en onder b, BW opgenomen beperking van het opzegverbod tijdens ziekte strekt ertoe mogelijk oneigenlijk gebruik van het opzegverbod tijdens ziekte te ondervangen.
Opzegverbod tijdens ziekte geldt niet als werknemer ziek wordt na UWV-aanvraag
De A-G concludeert tot afwijzing van de (door haar voorgedragen) klacht. Volgens de A-G geldt in een ontbindingsprocedure wegens bedrijfseconomische omstandigheden het opzegverbod tijdens ziekte indien de ziekte is aangevangen voordat het verzoekschrift door de kantonrechter is ontvangen, ongeacht of de werknemer al ziek was tijdens de UWV-procedure.
De Hoge Raad is het hier niet mee eens. De Hoge Raad stelt voorop dat art. 7:671b lid 2 BW verwijst naar opzegverboden als bedoeld in art. 7:670 BW en volgens art. 7:670 lid 1, onder b, BW van een opzegverbod tijdens ziekte geen sprake is indien de werknemer ziek is geworden na de indiening bij het UWV van de ontslagaanvraag. Daarmee wijst de tekst van art. 7:671b lid 2 BW erop dat indien de werknemer ziek is geworden na de indiening bij het UWV van de ontslagaanvraag, dit niet aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg staat, aldus de Hoge Raad.
Deze uitleg strookt volgens de Hoge Raad met de bedoeling van de wetgever om met de beperking van het opzegverbod mogelijk oneigenlijk gebruik van het opzegverbod tijdens ziekte te ondervangen:
“Wanneer ziekte, aangevangen in de periode tussen de ontslagaanvraag en het ontbindingsverzoek, in de weg zou staan aan toewijzing van het ontbindingsverzoek, laat dat immers ook ruimte voor ziekmeldingen op oneigenlijke gronden, gericht op afwijzing van het ontbindingsverzoek.”
Met deze uitleg van art. 7:671b lid 2 BW strookt voorts dat de procedure bij het UWV en die bij de kantonrechter nauw met elkaar zijn verbonden, aldus de Hoge Raad. De Hoge Raad wijst er verder op dat art. 7:671b lid 7 BW de ruimte laat voor ontbinding op de a-grond als de werknemer al eerder, doch na de ontslagaanvraag bij het UWV, ziek is geworden:
“Art. 7:671b lid 7 BW heeft niet slechts betrekking op verzoeken om ontbinding op de a-grond maar ook op verzoeken om ontbinding op andere gronden. Verzoeken op die andere gronden worden niet voorafgegaan door een ontslagaanvraag bij het UWV. Derhalve kan bij deze verzoeken de in art. 7:670 lid 1, onder b, BW geformuleerde beperking van het opzegverbod tijdens ziekte geen toepassing vinden. Aangenomen dient te worden dat de wetgever met art. 7:671b lid 7 BW een met art. 7:670 lid 1, onder b, BW vergelijkbare regeling heeft willen treffen, waarmee mogelijk oneigenlijk gebruik van het opzegverbod tijdens ziekte kan worden ondervangen. Uit de wetsgeschiedenis valt niet af te leiden dat de wetgever bij verzoeken op de agrond heeft beoogd dat art. 7:671b lid 7 BW in de weg staat aan toepassing van art. 7:670 lid 1, onder b, BW in de ontbindingsprocedure, waardoor aan die bedoeling juist afbreuk zou worden gedaan.”
Tot slot stipt de Hoge Raad een bezwaar van deze uitleg aan, namelijk dat ontbinding ook mogelijk is als geen sprake is van een oneigenlijke ziekmelding. Dit werpt echter geen ander licht op de zaak:
“In het licht van de bedoeling van de wetgever bij de invoering van de Wet Flexibiliteit en zekerheid om mogelijk oneigenlijk gebruik van het opzegverbod tijdens ziekte te ondervangen (zie hiervoor in 3.3.2) en bij gebreke van aanknopingspunten in de parlementaire geschiedenis van de Wet werk en zekerheid dat de wetgever afstand heeft genomen van die bedoeling (zie hiervoor in 3.4.2), rechtvaardigt dit bezwaar echter niet om voor een geval als hier aan de orde het stelsel van het ontslagrecht anders uit te leggen dan volgt uit hetgeen hiervoor in 3.5.1-3.5.3 is overwogen.”
Volgt vernietiging in belang der wet van de beschikking van de kantonrechter te Leeuwarden. Deze vernietiging brengt geen nadeel toe aan de door partijen verkregen rechten.