HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:751
Geldt het belemmeringsverbod bij uitzendkrachten ook als de ter beschikking gestelde arbeidskracht een zzp’er is? De Hoge Raad schept in deze uitspraak duidelijkheid.
Achtergrond
Het belemmeringsverbod van art. 9a van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (hierna: Waadi) houdt in dat degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt (de uitlener) geen belemmeringen in de weg mag leggen voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst na afloop van de terbeschikkingstelling tussen de ter beschikking gestelde arbeidskracht en degene aan wie hij ter beschikking is gesteld (de inlener).
Eiseres tot cassatie (hierna: het bemiddelingsbedrijf) is een bedrijf dat onder andere actief is op het gebied van arbeidsbemiddeling. Het bemiddelingsbedrijf heeft (als opdrachtgever) een overeenkomst van opdracht gesloten met verweerster in cassatie (hierna: de mevrouw) (de opdrachtnemer), die zag op het verrichten van werkzaamheden door de mevrouw bij een derde (de inlener). In de overeenkomst van opdracht is een relatiebeding opgenomen, inhoudende een verbod voor de opdrachtnemer (de mevrouw) om gedurende een bepaalde periode na afloop van de opdrachtovereenkomst bij de inlener te werken. Na afloop van de werkzaamheden heeft de inlener aan de mevrouw een aanbod gedaan om voor onbepaalde tijd bij haar in dienst te treden. Dit dienstverband is er niet gekomen, omdat het bemiddelingsbedrijf zich op het relatiebeding heeft beroepen.
Ten onrechte, vindt de mevrouw. Zij is een procedure tegen het bemiddelingsbureau gestart en heeft daarin onder meer een verklaring voor recht gevraagd dat het bemiddelingsbureau onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. De rechtbank heeft de vordering afgewezen; het hof toegewezen.
Cassatie
Volgens het hof is het belemmeringsverbod van art. 9a van de Waadi ook – en zonder meer – van toepassing wanneer een uitzendbureau een zelfstandige (zzp’er) ter beschikking stelt aan een inlenende onderneming. Naar het oordeel van het hof maakt daarbij niet uit in welke hoedanigheid het bemiddelingsbureau de mevrouw aan de inlener ter beschikking had gesteld.
De Hoge Raad casseert. Na een uitvoerige bespreking van de Waadi en de Uitzendrichtlijn (waarop de Waadi is gebaseerd), oordeelt de Hoge Raad als volgt:
“Uit hetgeen hiervoor in 3.1.5 en 3.1.6 is overwogen volgt dat een uitzendkracht in de zin van de Uitzendrichtlijn is iedere persoon die een werknemer is met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding met een uitzendbureau – wat inhoudt dat die persoon (i) arbeid verricht en dus gedurende een bepaalde tijd voor en onder leiding van het uitzendbureau prestaties levert en in ruil daarvoor van het uitzendbureau een vergoeding ontvangt en (ii) in de desbetreffende lidstaat wordt beschermd op grond van de arbeid die hij verricht – teneinde door het uitzendbureau ter beschikking te worden gesteld van een inlenende onderneming om daar onder toezicht en leiding van de inlenende onderneming tijdelijk werk te verrichten.”
Door te oordelen dat de Uitzendrichtlijn en de Waadi zonder meer van toepassing zijn als een uitzendbureau een zelfstandige (zzp’er) ter beschikking stelt van een inlenende onderneming om daar onder leiding en toezicht van de inlener te werken, heeft het hof miskend dat voor die toepasselijkheid nodig is dat is voldaan aan de in het kader van de Uitzendrichtlijn gestelde vereisten (zie citaat hiervóór). Of aan die eisen is voldaan, heeft het hof ten onrechte niet onderzocht.
Volgt vernietiging. A-G Hartlief had eerder al tot vernietiging geconcludeerd.