HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT6408 (TomTom c.s./X)
Nadat partijen in deze zaak op hoofdlijnen overeenstemming hadden bereikt over de indiensttreding van X als CFO bij TomTom, hebben zij verder onderhandeld over de arbeidsvoorwaarden, met name over de toekenning van een optiepakket aan X. De Hoge Raad laat het oordeel van het hof in stand dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst is gesloten die vervolgens eenzijdig door TomTom is beëindigd. Ook blijft het oordeel van het hof overeind dat de opschortende voorwaarde van ondertekening van de arbeidsovereenkomst, die gold voor de toepasselijkheid van een overeengekomen ontslagregeling, gelet op art. 6:23 BW als vervuld heeft te gelden.
TomTom, bekend producent van navigatieapparatuur, heeft in 2004 onderhandeld met X voor de functie van Chief Financial Officer (CFO) bij TomTom. Een belangrijk punt van de overeen te komen arbeidsvoorwaarden was daarbij de toekenning van een optiepakket. X heeft dat zelf in de besprekingen tussen partijen – waarvan in het arrest van de Hoge Raad uitvoerig verslag wordt gedaan – betiteld als het “heetste punt”. Op enig moment in de onderhandelingen is aan X een “Termsheet for Contract” voorgelegd, waarin (de hoofdlijnen van) de toepasselijke arbeidsvoorwaarden zijn neergelegd: onder meer een vast salaris per maand, bijdrage in pensioenopbouw, jaarlijkse bonus en optieregeling. Ook is in de Termsheet een (concept)regeling voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst opgenomen. Die regeling kwam er kort gezegd op neer dat bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever, in beginsel een vergoeding ter hoogte van de jaarlijkse vergoeding zou worden toegekend. Met betrekking tot de beëindigingsregeling heeft TomTom uitdrukkelijk als eis gesteld dat deze pas van kracht zou worden na ondertekening van de arbeidsovereenkomst door X. X heeft hierop gereageerd met de woorden “deal!!”, heeft de Termsheet ondertekend en is vervolgens met zijn werkzaamheden voor TomTom begonnen.
Over de invulling van de arbeidsvoorwaarden hebben partijen in de weken daarop verder onderhandeld. Daarbij is discussie ontstaan over de fiscale behandeling van de optieregeling. Naar X heeft aangevoerd zou door wijzigingen in de fiscale wetgeving de waarde van het optiepakket mogelijk gehalveerd worden (NB: die waarde bedroeg, zoals TomTom in cassatie heeft aangevoerd, enkele miljoenen euro’s). X heeft daarop TomTom laten weten dat er (toch) geen deal zou zijn, tenzij aan hem het dubbele aantal opties zou worden toegekend. TomTom is hiermee niet akkoord gegaan en heeft enkele dagen later aan X laten weten, dat zij met hem geen arbeidsrelatie is aangegaan en ook van verdere samenwerking afziet.
In deze procedure draait het vervolgens om de vraag of tussen X en TomTom wilsovereenstemming is bereikt over een arbeidsovereenkomst, althans de essentialia daarvan. Anders dan de rechtbank, heeft het hof die vraag bevestigend beantwoord. Volgens het hof was er wilsovereenstemming bereikt over de Termsheet, waarin de essentialia van de arbeidsovereenkomst waren opgenomen. Bovendien is X al feitelijk aan de slag gegaan als CFO, waarvoor hem ook het overeengekomen salaris is betaald. X mocht er daarom op vertrouwen dat er een arbeidsovereenkomst was totstandgekomen. Dit uitgangspunt – dat in cassatie tevergeefs wordt bestreden; de Hoge Raad verwerpt de klachten hiertegen met toepassing van art. 81 RO – brengt mee dat X aanspraak kan maken op de overeengekomen optieregeling.
Een verder punt van discussie is of X ook aanspraak kan maken op de ontslagvergoeding. Daarvoor was immers door TomTom de voorwaarde gesteld dat deze regeling pas van kracht zou worden na ondertekening van de arbeidsovereenkomst, en daarvan is het uiteindelijk nooit gekomen. Het hof kwalificeert deze voorwaarde als een opschortende voorwaarde in de zin van art. 6:22 BW, en geeft vervolgens toepassing aan art. 6:23 BW. Hierin is bepaald dat wanneer de partij die bij het niet in vervulling gaan van een opschortende voorwaarde belang heeft, die vervulling belet, de voorwaarde toch als vervuld geldt als de redelijkheid en billijkheid dat verlangen. Volgens het hof heeft TomTom, door de onderhandelingen met X over de uitwerking van de arbeidsovereenkomst af te breken, belet dat de opschortende voorwaarde voor de beëindigingsregeling in vervulling is gegaan. In die omstandigheden brengen redelijkheid en billijkheid volgens het hof mee dat de voorwaarde toch als vervuld geldt.
Op de klachten over dit oordeel van het hof gaat de Hoge Raad wel gemotiveerd in. Hij overweegt onder meer:
“Door te oordelen dat de redelijkheid en billijkheid onder deze omstandigheden verlangen dat de opschortende voorwaarde op 8 februari 2005 als vervuld geldt, heeft het hof geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent art. 6:23 BW. Daarbij is van belang dat (…) de discussie over het aantal toe te kennen optierechten geen betekenis had voor de inhoud van de arbeidsovereenkomst, omdat die kwestie niet in het arbeidscontract werd geregeld maar in de (reeds ondertekende) termsheet en de Grant of Options. Het hof heeft voorts de belangen van TomTom c.s. ook niet veronachtzaamd, maar heeft geoordeeld dat het belang van [verweerder] bij toepasselijkheid van de ontslagregeling zwaarder behoort te wegen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk.”
Tot slot verwerpt de Hoge Raad ook de cassatieklacht van TomTom dat de toekenning van het optiepakket aan X naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is omdat sprake is van een wanverhouding tussen de waarde van deze aanspraak – als gezegd: enkele miljoenen euro’s – en de korte duur van de door X verrichte arbeid (in totaal: drie weken). Deze klacht faalt volgens de Hoge Raad omdat dit betoog in feitelijke instanties niet (op deze manier) naar voren is gebracht. In het licht van wat partijen wel hebben aangevoerd, is het oordeel van het hof volgens de Hoge Raad verder niet onbegrijpelijk.