Dossier: Proces- en beslagrecht


HR 25 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:339

(1) In een geval waarin geen uiterste dag van betaling is overeengekomen en geen sprake is van ontvangst van een factuur, maar wel van een gelijkwaardig verzoek tot betaling, moet de ingangsdatum van de wettelijke handelsrente steeds worden bepaald aan de hand van art. 6:119a lid 2 BW. (2) De Hoge Raad besteedt aandacht aan de cassatietechnische implicaties van een appelprocedure die gevoerd is volgens het Second Opinion-regelement van het Gerechtshof Den Haag. (meer…)

HR 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:234 (X / De Vries q.q.)

Beide partijen zijn ervan uitgegaan dat tussen hen in geschil is of een als gevolg van een aansprakelijkstelling op 19 mei 2003 aangevangen verjaring tijdig is gestuit door een brief van 3 april 2008. Het hof had daarom de brief van 19 mei 2003 en het eensluidende uitgangspunt van partijen omtrent het tussen hen bestaande geschilpunt in zijn oordeelsvorming moeten betrekken.  (meer…)

HR 5 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:198 (werkneemster / Medline Harderberg)

De werknemer kan ter zake van een vordering tot doorbetaling van loon bij ziekte (art. 7:629 lid 1 BW) slechts in de kosten van de werkgever als bedoeld in art. 237 Rv worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht (art. 7:629a lid 6 BW). ´s Hofs oordeel – dat erop neer komt dat werkneemster is aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij – is onvoldoende voor het aannemen van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.  (meer…)

HR 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:154

Indien de onderhoudsplichtige in het kader van zijn verzoek om nihilstelling van de alimentatie niet voldoet aan de verplichting van art. 21 Rv, staat het de rechter vrij daaraan de gevolgtrekkingen te verbinden die hij geraden acht. Dat op de draagkracht van een onderhoudsplichtige in beginsel alle schulden van de onderhoudsplichtige van invloed zijn, doet hieraan niet af. (meer…)

HR 22 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:100 (Aerdenburgh/Verweerders)

De sanctie van art. 127a lid 2 Rv, die inhoudt dat bij niet-tijdige betaling van het griffierecht door de eiser (of appellant), de gedaagde (of geïntimeerde) van de instantie wordt ontslagen, is uitsluitend gegeven om tijdige betaling af te dwingen. De sanctie strekt niet ter bescherming van de gedaagde/geïntimeerde. Daarom komt hem geen rechtsmiddel toe, ook niet met een beroep op een doorbrekingsgrond. (meer…)

HR 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:147

De beperking van de risicotoerekening van onrechtmatige daden aan personen met een geestelijke of lichamelijke tekortkoming tot een “als een doen te beschouwen gedraging” (art. 6:165 lid 1 BW), beoogt slechts gevallen van zuiver nalaten buiten het toepassingsbereik van die bepaling te houden. Een “als een doen te beschouwen gedraging” moet ruim worden opgevat en is niet beperkt tot actieve handelingen. (meer…)

Cassatieblog.nl