Dossier: Vervoersrecht


HR 21 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3350 (Liander / KWS)

De vordering uit hoofde van schending van de zorgplicht (art. 6:162 BW) stoelt op verwijten van andere aard dan die welke verband houden met het gebruik van schepen (en daarmee gelijkgestelde voorwerpen). Van samenloop van rechtsvorderingen tegen dezelfde persoon is dus geen sprake. De door de opdrachtgever jegens de (hoofd)aannemer ingestelde rechtsvordering kan dan ook niet worden aangemerkt als een rechtsvordering tot vergoeding van schade, veroorzaakt door een voorval als bedoeld in art. 8:1793 BW, zodat de daarin vervatte verjaringstermijn van twee jaar niet van toepassing is. (meer…)

HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1628

Voor de toepasselijkheid van art. 8:974 BW is niet vereist dat de reiziger die schadevergoeding vordert zelf met de vervoerder heeft gecontracteerd. De verjaring van de vordering die is gegrond op art. 8:974 BW is geregeld in art. 8:1751 BW; art. 8:1780 BW is daarop niet van toepassing. (meer…)

HR 28 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:440 (Eiseres/KBC)

(1) Indien een pandhouder het verpande goed verkoopt als beslaglegger zonder melding te maken van zijn pandrecht, geldt dat pandrecht als vervallen in de zin van art. 480 lid 1 Rv. Art. 3:248 lid 3 BW is op deze situatie niet van toepassing. (2) Voor het antwoord op de vraag of een te water gelaten casco van een schip voor de toepassing van art. 8:784 lid 1 BW moet worden aangemerkt als een in aanbouw zijnd binnenschip dan wel als een afgebouwd binnenschip, is niet van belang op welke wijze art. 8:1 BW het begrip schip omschrijft. (meer…)

HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2043 (Brinky Bouw en Ontwikkeling B.V./Hazeleger Transporten B.V.)

Indien de verjaring van art. 32 lid 1 CMR door een schriftelijke vordering in de zin van art. 32 lid 2 CMR is geschorst en deze schorsing vervolgens op de voet van art. 32 lid 2 CMR is opgeheven, kan een schriftelijke aanmaning of mededeling op de voet van art. 3:317 BW, die betrekking heeft op hetzelfde onderwerp als de eerdere schriftelijke vordering, niet ertoe leiden dat de verjaring opnieuw wordt geschorst of alsnog wordt gestuit. De schriftelijke aanmaning of mededeling in de zin van art. 3:317 BW moet in dit verband worden aangemerkt als een vordering als bedoeld in art. 32 lid 2 CMR. Stuiting van de verjaring door het instellen van een vordering in rechte (art. 3:316 BW) of door erkenning (art. 3:318 BW) is in een dergelijk geval wel mogelijk. (meer…)

HR 1 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1880 (MS Austria/Aruba Ports Authority)

Toepassing van het concordantiebeginsel brengt mee dat een loods ook naar Arubaans recht slechts aansprakelijk is voor schade die wordt toegebracht aan het door hem geloodste schip, indien hij deze schade heeft veroorzaakt door opzet of grove schuld (vergelijk art. 3 Loodsenwet). Daarbij mocht het hof betrekken dat voor Aruba blijkens een ontwerp-Landsverordening een nagenoeg identieke regeling is beoogd als in de Nederlandse Antillen en Nederland. (meer…)

HR 10 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6747 (X/Traxys c.s.)

Voor doorbraak van de beperkte aansprakelijkheid van de vervoerder (art. 29 CMR) is slechts plaats indien sprake is geweest van gedrag dat moet worden aangemerkt als roekeloos en met de wetenschap dat de schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien. Dit is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad het geval wanneer de vervoerder het aan die gedraging verbonden gevaar kent en zich ervan bewust is dat de kans dat het gevaar zich zal verwezenlijken aanzienlijk groter is dan de kans dat dit niet zal gebeuren, maar hij zich door dit een en ander niet van dit gedrag laat weerhouden. De omstandigheden die het hof ten grondslag heeft gelegd aan zijn oordeel dat in dit geval – waarin het gaat om diefstal van een geparkeerde vrachtwagen met een kostbare lading – aan deze eisen is voldaan, kunnen dat oordeel niet dragen. (meer…)

Cassatieblog.nl