HR 22 juni 2018 ECLI:NL:HR:2018:979
Een in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenote van een onder bewind gestelde man kan als belanghebbende in de zin van 798 lid 1 Rv worden aangemerkt en kan dus in hoger beroep komen van een door de kantonrechter op grond van art. 1:441 lid 2 BW afgegeven machtiging.
De feiten
In deze zaak is de vraag aan de orde of de echtgenote van een onder bewind gestelde man als belanghebbende in hoger beroep kan komen van een door de kantonrechter op grond van art. 1:441 lid 2 BW afgegeven machtiging. De kantonrechter heeft een machtiging verleend aan de bewindvoerder van de man, met wie de vrouw in gemeenschap van goederen is getrouwd, om een derde in te schakelen voor de gezamenlijke aangifte inkomstenbelasting waaraan kosten verbonden zijn van naar verwachting meer dan € 1.500.
Het begrip belanghebbende in art. 798 lid 1 Rv
Wat betreft het begrip belanghebbende in art. 798 lid 1 Rv verwijst de Hoge Raad naar de uitspraak van 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:463 besproken in CB 2018-61. In die uitspraak overweegt de Hoge Raad in rov. 3.4.3:
3.4.3 Het vorenstaande betekent dat de door art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv bestreken kring van belanghebbenden in zaken van personen- en familierecht (in andere zaken dan scheidingszaken) niet in algemene zin kan worden afgebakend. Welke persoon of instelling (hierna elk van beide: betrokkene) als belanghebbende moet worden aangemerkt, wordt bepaald – aan de ene kant – door het onderwerp van de aan de rechter voorgelegde zaak en – aan de andere kant – door de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept. Slechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die betrokkene in die zaak belanghebbende in de zin van art. 798 lid 1, eerste volzin, Rv.
Hoge Raad
Het Hof is niet ingegaan op de stellingen van de vrouw dat zij in gemeenschap van goederen is gehuwd met de man, dat zij de fiscale partner is van de man, dat een gezamenlijke aangifte inkomstenbelasting moet worden ingediend en dat het daartoe inschakelen van een onafhankelijke derde voor een bedrag van meer dan € 1.500 haar financiële belangen rechtstreeks raakt.
Hoge Raad oordeelt dat het hof ten onrechte een toetsing aan art. 798 lid 1 Rv achterwege gelaten en vernietigt de beschikking en verwijst terug naar het hof ter verdere behandeling.