HR 7 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR5457
Als de Hoge Raad van oordeel is dat de in een cassatieberoep aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden en niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, kan hij het beroep zonder motivering verwerpen (art. 81 RO ). Alle acht zaken waarin de Hoge Raad op vrijdag 7 oktober 2011 uitspraak deed, werden met toepassing van dit artikel verworpen. Om nu te concluderen dat het allemaal juridisch oninteressante zaken betrof, is echter te kort door de bocht.
De zaak van de Stichting Hell’s Angels tegen de gemeente Amsterdam ( ELCI:NL:HR:2018:BR5457) gaat om twee terreinen die Hell’s Angels in gebruik heeft. Op een van die terreinen is een clubhuis geplaatst. De gemeente Amsterdam heeft ontruiming van de terreinen gevorderd, en vraagt verklaring voor recht dat met Hell’s Angels een overeenkomst van bruikleen tot stand is gekomen. Hell’s Angels heeft in reconventie verklaring voor recht gevorderd dat zij door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van de percelen. Het hof heeft geoordeeld dat inderdaad sprake was van een overeenkomst van bruikleen en dat de gemeente deze rechtsgeldig heeft opgezegd.
In cassatie wordt onder meer geklaagd dat de gemeente bij gebreke van een daartoe strekkend besluit geen stilzwijgende privaatrechtelijke bruikleenovereenkomst als de onderhavige kan sluiten. Daarmee snijdt het cassatieberoep een interessante kwestie aan, waar veel gemeenten tegen aanlopen: de problematiek of sprake is van verkrijgende verjaring van gemeentegrond. Vaak draaien dergelijke geschillen om de vraag of degene die het stuk grond in gebruik heeft, dat doet voor zichzelf (als bezitter) dan wel voor de gemeente (als houder) en of in dit verband sprake kan zijn van een stilzwijgende bruikleenovereenkomst.
Het arrest van de Hoge Raad geeft hierop geen antwoord; het cassatieberoep is zonder motivering verworpen. Uit onderdeel 18 van de conclusie van A-G Wissink kan worden afgeleid dat het middel is gestrand op gebrek aan feitelijke grondslag: het ging uit van een onjuiste lezing van het arrest van het hof. De A-G maakt zich er minder makkelijk van af en gaat onder 19 e.v. juist uitvoerig in op deze vraag.
A-G Wissink wijst er onder meer op dat ook aan onbevoegd verrichte rechtshandelingen voor het overheidslichaam rechtsgevolgen verbonden kunnen zijn op grond van het vertrouwensbeginsel of bekrachtiging door het bevoegde orgaan van de onbevoegd verrichte rechtshandeling (vergelijk art. 3:61 lid 2 respectievelijk 3:69 BW). Onder verwijzing naar HR 14 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5517, NJ 2000, 626 m.nt. MS (Aapeha/Tilburg) merkt hij op dat aan de bekrachtiging door de gemeenteraad geen bijzondere eisen worden gesteld, anders dan die welke in het burgerlijk procesrecht normaliter aan bekrachtiging worden gesteld. Zijns inziens kan deze lijn ook gevolgd worden ten aanzien van de vraag of een besluit als bedoeld in art. 160, lid 1, aanhef en sub e Gemeentewet (waar het gaat om de bevoegdheid van het college tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van de gemeente te besluiten) is genomen.
Maar dan moeten partijen daarover wel gedebatteerd hebben, want de rechter is niet gehouden ambtshalve te onderzoeken of aan het optreden van de Gemeente in rechte een besluit van een daartoe bevoegd orgaan ten grondslag lag (vergelijk HR 17 december 1970, NJ 1971, 141, en HR 28 februari 1997, nr. 16188, NJ 1997, 307). (Ook) hierop strandde de onderhavige zaak: in feitelijke instanties was niet gedebatteerd over de vraag of een besluit genomen was.
Zo biedt deze zaak, ondanks het weinig informatieve slotakkoord van de Hoge Raad, toch enkele nuttige inzichten voor gemeenten en hun wederpartijen die procederen over gemeentegrond.