HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ5076
Een dwangsom die per tijdseenheid is opgelegd wordt pas verbeurd als gedurende die tijdseenheid niet aan de last wordt voldaan. De provincie heeft een last onder dwangsom opgelegd aan een bedrijf wegens overtreding van de milieuvergunning. Het bedrijf (dat ballastgrind wast en breekt) werd opgedragen de overtredingen te beëindigen, maar heeft – ook na de gegeven begunstigingstermijn – de overtreding niet opgeheven. De provincie is overgegaan tot inning van de inmiddels verbeurde dwangsommen. Omdat het bedrijf de dwangsommen niet vrijwillig voldeed, is een dwangbevel uitgevaardigd. Tegen dit dwangbevel heeft het bedrijf verzet ingesteld bij de burgerlijke rechter.
Als een bestuursorgaan een dwangsom oplegt, kan het in beginsel kiezen tussen een bedrag per tijdseenheid dat niet aan een bepaalde last is voldaan en een bedrag per overtreding van een last. In dit geval heeft de Provincie de dwangsom vastgesteld per tijdseenheid van een maand. In de verzetprocedure rijst de vraag vanaf welk moment de dwangsom verbeurd werd; direct na het verstrijken van de begunstigingstermijn of – gezien de tijdseenheid in de dwangsombeschikking – een maand later?
De Hoge Raad oordeelt dat art. 5:32 lid 4 Awb aldus moet worden uitgelegd, dat als het bestuursorgaan kiest voor een bedrag per tijdseenheid, de dwangsom niet (deels) wordt verbeurd zodra in de desbetreffende tijdseenheid wordt geconstateerd dat (nog) niet aan de last is voldaan, maar dat de dwangsom pas verbeurd wordt na ommekomst van de termijn, de “tijdseenheid”. Nu de begunstigingstermijn in dit geval afliep op 15 april 2003, is de dwangsom verbeurd op het moment dat sinds die datum een maand is verstreken zonder dat de last is uitgevoerd, d.i. 15 mei 2003.
Deze uitspraak ziet op het oude artikel 5:32 lid 4 van de Awb, maar is ook van belang voor de per 1 juli 2009 geldende vergelijkbare bepaling, art. 5:32b, eerste lid, Awb. De datum waarop een dwangsom wordt verbeurd is uiteraard van belang voor de vraag wanneer de verjaringstermijn is aangevangen. Die termijn bedroeg onder het oude recht zes maanden (art. 5:35 lid 1 (oud) Awb) en sinds 1 juli 2009 een jaar (art. 5:35 Awb) na de dag waarop de dwangsom is verbeurd.
Het is de eerste maal dat de Hoge Raad zich over deze vraag uitlaat. Op dit punt bestond evenmin (duidelijke) bestuursrechtspraak, misschien omdat de in dit arrest gegeven uitleg voor de hand ligt.
De provincie is in cassatie bijgestaan door Hans van Wijk en de auteur.