HR 9 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:532
Voor de beantwoording van de vraag of informatie over een derdengeldenrekening van een advocaat onder het verschoningsrecht (ex art. 53a AWR) valt, is beslissend of hem de informatie in zijn hoedanigheid van advocaat is toevertrouwd. Of dat het geval is, is in de eerste plaats aan de advocaat om te beoordelen. Volgens de Hoge Raad kan informatie over de derdengeldenrekening onder omstandigheden worden aangemerkt als informatie die de advocaat in zijn hoedanigheid is toevertrouwd. Dat neemt echter niet weg dat een advocaat alleen derdengelden mag ontvangen op zijn derdengeldenrekening voor zover deze direct te relateren zijn aan een zaak en de gelden ook functioneel zijn voor het verloop van die zaak. In alle overige gevallen is het ontvangen van gelden op de derdengeldenrekening niet toegestaan.
Achtergrond
In deze zaak staat de reikwijdte van het (fiscale) verschoningsrecht ex art. 53a AWR centraal. Verweerder is advocaat en heeft zijn cliënt bijgestaan in diverse procedures. Cliënt heeft in Luxemburg een bankrekening (gehad) met een saldo van circa € 436.000. Gebleken is dat dit saldo is overgeboekt naar de derdengeldenrekening van de advocaat. Met het oog op de belastingheffing ten aanzien van de cliënt heeft de Belastingdienst de advocaat (en zijn Stichting derdengelden) verzocht inzage te geven in:
- de hoogte van de storting van de Luxemburgse rekening van de cliënt op de derdengeldenrekening;
- de betalingen die met de op de derdengeldenrekening gestorte gelden zijn verricht en
- het eventueel nog resterende saldo op de derdengeldenrekening.
Met een beroep op het verschoningsrecht heeft de advocaat inzage in zijn derdengeldenrekening geweigerd. De Belastingdienst is vervolgens een kort geding gestart waarin werd gevorderd dat de advocaat (en de Stichting derdengelden) de gevraagde informatie zou(den) verstrekken. De Rechtbank wees de vordering af. Het Hof stelde de Belastingdienst evenwel (deels) in het gelijk en overwoog dat informatie over de hoogte van de storting(en) afkomstig van de Luxemburgse rekening en informatie over het resterende saldo op de derdengeldenrekening niet onder het verschoningsrecht vallen. Over de bestemming van de gelden hoeft volgens het Hof geen openheid van zaken te worden gegeven, omdat die informatie kan berusten op een of meer daartoe door de cliënt aan de advocaat verstrekte opdrachten. Dat valt binnen de vertrouwenssfeer tussen cliënt en advocaat, aldus het Hof.
Cassatie
De Staat heeft tegen dat oordeel cassatieberoep ingesteld en zich op het standpunt gesteld dat informatie omtrent (het beheer van) derdengelden niet, althans in beginsel niet, onder het verschoningsrecht van de advocaat valt. De Hoge Raad gaat daar niet in mee en overweegt dat de in art. 53a AWR genoemde beoefenaars van ‘vertrouwensberoepen’, onder wie advocaten, met een beroep op hun geheimhoudingsverplichting kunnen weigeren te voldoen aan de informatieverplichtingen ten behoeve van de belastingheffing van derden. Bij de bepaling van de reikwijdte het verschoningsrecht wordt geen onderscheid gemaakt naar de mate van vertrouwelijkheid van gegevens. Beslissend is of het gaat om informatie die degene die een vertrouwensberoep uitoefent, in die hoedanigheid is toevertrouwd. Daarbij geldt dat de verschoningsgerechtigde in beginsel zelf bepaalt of gegevens onder het verschoningsrecht vallen. Indien deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om informatie waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient de rechter dat standpunt te eerbiedigen, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.
Dit betekent dat voor beantwoording van de vraag of het verschoningsrecht van toepassing is op informatie over een derdengeldenrekening beslissend is of de informatie aan de advocaat in zijn hoedanigheid van advocaat is toevertrouwd. Of dat het geval is, is in de eerste plaats aan de advocaat om te beoordelen. Dit brengt de Hoge Raad tot de slotsom dat informatie over de derdengeldenrekening onder omstandigheden kan worden aangemerkt als informatie die de advocaat in zijn hoedanigheid is toevertrouwd. Daarbij merkt de Hoge Raad nog wel op dat een advocaat op grond van de gedragsregels alleen gelden op zijn derdengeldenrekening mag ontvangen als de gelden direct zijn te relateren aan een zaak en de gelden ook functioneel zijn voor het verloop van die zaak. In alle overige gevallen is het ontvangen van gelden op de derdengeldenrekening niet toegestaan.
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en volgt daarmee A-G Wesseling-van Gent, die tot verwerping had geconcludeerd.
De Staat is in cassatie bijgestaan door Hans van Wijk en in feitelijke instanties door Wemmeke Wisman en de auteur.