Bevel tot inbewaringstelling in faillissementsprocedure moet voldoen aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit

Bevel tot inbewaringstelling in faillissementsprocedure moet voldoen aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit

HR 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:51 (mrs. Blokhuis en Smit q.q./verweerster)

(1) Bij een voordracht tot inbewaringstelling van de gefailleerde (art. 87 Fw) treedt de rechter-commissaris op in zijn hoedanigheid van rechter en uit hoofde van zijn wettelijke taak. De rechter-commissaris kan daarom niet worden aangemerkt als een verzoeker of belanghebbende die het recht toekomt een rechtsmiddel in te stellen tegen de op diens voordracht gegeven beschikking van de rechtbank. (2) Bij de beoordeling van een voordracht tot inbewaringstelling is de in art. 587 Rv voor toepassing van lijfsdwang voorgeschreven maatstaf  – met de daarin besloten eisen van proportionaliteit en subsidiariteit – van overeenkomstige toepassing. Lees meer…

Voor een ander afvullen van verpakkingen met een merk erop is geen merkgebruik

Voor een ander afvullen van verpakkingen met een merk erop is geen merkgebruik

HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2057 (Refresco/Red Bull)

Een dienstverlener die in opdracht en volgens aanwijzingen van een derde verpakkingen afvult die hem door deze derde ter beschikking zijn gesteld en waarop door diens toedoen daaraan voorafgaand een teken is aangebracht dat gelijk is aan of overeenstemt met een als merk beschermd teken, maakt zelf geen gebruik maakt van dit teken dat op grond van art. 5 lid 1 sub b MRl kan worden verboden. Lees meer…

Schuldeiser moet stellen dat na eerdere stuiting ook nieuwe verjaringstermijn rechtsgeldig is gestuit

Schuldeiser moet stellen dat na eerdere stuiting ook nieuwe verjaringstermijn rechtsgeldig is gestuit

HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2064 (Eisers / ING Bank N.V.)

Gelet op het verweer dat de rechtsvordering was verjaard op het tijdstip waarop de inleidende dagvaarding werd uitgebracht, rustte op de schuldeiser de stelplicht en bewijslast dat geen sprake is van een voltooide verjaring. De schuldeiser dient dan zo nodig aan te tonen dat ook stuiting heeft plaatsgevonden gedurende de looptijd van nieuwe verjaringstermijnen die ingevolge art. 3:319 lid 1 BW na één of meer stuitingshandelingen zijn aangevangen. Lees meer…

Verzetprocedure art. 575 Sv snijdt weg naar burgerlijke rechter af

Verzetprocedure art. 575 Sv snijdt weg naar burgerlijke rechter af

HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2046 (Staat/X)

Indien het openbaar ministerie een geldboete tracht te verhalen door beslaglegging (op grond van een dwangbevel), kan vanaf de aanvang van de tenuitvoerlegging – dus: na betekening van het dwangbevel (en niet eerst na beslaglegging) – verzet worden gedaan op grond van art. 575 lid 3 Sv. Deze verzetprocedure betreft een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, die in de weg staat aan een vordering bij de burgerlijke rechter. Lees meer…

Exclusief afnamebeding, het gevolgencriterium, conversie en partiële nietigheid

Exclusief afnamebeding, het gevolgencriterium, conversie en partiële nietigheid

HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2123 (BP/[X] c.s)

(1) Bij de toetsing van de toelaatbaarheid van een met andere overeenkomsten samenhangend exclusief afnamebeding moet worden nagegaan in hoeverre die overeenkomst samen met andere overeenkomsten van invloed is op de toegankelijkheid van de betrokken markt en in hoeverre de door de betrokken leverancier gesloten overeenkomsten bijdragen tot het cumulatieve effect dat van die overeenkomsten uitgaat.
(2) Ook conversie (art. 3:42 BW) van overeenkomsten die de mededinging weliswaar niet naar strekking verhinderen, beperken of vervalsen, maar die dit wel tot gevolg hebben, is onverenigbaar met art. 6 lid 2 Mw.
(3) Het hof heeft geen rechtsregel miskend door te oordelen dat de nietigheid van het afnamebeding slechts partiële werking heeft (art. 3:41 BW). Lees meer…

Art. 32 CMR: naast schorsing verjaring geen stuiting ex art. 3:317 BW mogelijk

Art. 32 CMR: naast schorsing verjaring geen stuiting ex art. 3:317 BW mogelijk

HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2043 (Brinky Bouw en Ontwikkeling B.V./Hazeleger Transporten B.V.)

Indien de verjaring van art. 32 lid 1 CMR door een schriftelijke vordering in de zin van art. 32 lid 2 CMR is geschorst en deze schorsing vervolgens op de voet van art. 32 lid 2 CMR is opgeheven, kan een schriftelijke aanmaning of mededeling op de voet van art. 3:317 BW, die betrekking heeft op hetzelfde onderwerp als de eerdere schriftelijke vordering, niet ertoe leiden dat de verjaring opnieuw wordt geschorst of alsnog wordt gestuit. De schriftelijke aanmaning of mededeling in de zin van art. 3:317 BW moet in dit verband worden aangemerkt als een vordering als bedoeld in art. 32 lid 2 CMR. Stuiting van de verjaring door het instellen van een vordering in rechte (art. 3:316 BW) of door erkenning (art. 3:318 BW) is in een dergelijk geval wel mogelijk. Lees meer…

Regel van art. 241c lid 2 Fw geldt niet ten behoeve van pandhouder van zaak van belastingschuldige

Regel van art. 241c lid 2 Fw geldt niet ten behoeve van pandhouder van zaak van belastingschuldige

HR 6 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1910 (Rabobank Roermond-Echt c.s./mr. Deterink q.q.)

De regel van art. 241c lid 2 Fw – die de eigenaar van een bodemzaak onder omstandigheden bescherming biedt tegen een bodembeslag dat is gelegd tijdens de afkoelingsperiode in de surseance van de belastingschuldige – geldt niet (overeenkomstig) ten behoeve van de houder van een stil pandrecht op een bodemzaak die toebehoort aan de belastingschuldige.  Lees meer…

Splitsing ex art. 2:334a BW niet vernietigbaar op grond van art. 42 Fw

Splitsing ex art. 2:334a BW niet vernietigbaar op grond van art. 42 Fw

HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2122 (Curator Favini Meerssen/Favini RE) en ECLI:NL:HR:2013:2133 (Curatoren Favini Apeldoorn/Favini RE)

Een splitsing als bedoeld in art. 2:334a BW kan niet worden vernietigd op de voet van art. 42 Fw, omdat dit een onaanvaardbare doorkruising zou opleveren van de specifieke regeling van vernietiging van art. 2:334u BW. Op de vernietiging van een splitsing als bedoeld in art. 2:334a BW is de regeling van art. 2:334u BW dan ook exclusief van toepassing. De curator die meent dat de boedel als gevolg van een splitsing is benadeeld, kan onder omstandigheden (mede) een vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad instellen. Lees meer…

Archief

Cassatieblog.nl