Terugkomen van de beslissing tot het verlenen van ‘akte niet-dienen’
HR 16 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1873
HR 16 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1875
De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerder door hem gegeven bindende eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing. Deze maatstaf geldt ook als de eindbeslissing bestaat uit het verlenen van akte niet-dienen. In zo’n geval zijn dus geen bijzondere, in de zin van uitzonderlijke, omstandigheden vereist. Lees meer…
De verplichting tot zekerheidstelling voor proceskosten voor een Colombiaanse partij
HR 25 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1740
(i) Uit art. 14 van het Vriendschapsverdrag tussen Colombia en Nederland volgt niet dat van een partij zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland geen zekerheidsstelling kan worden verlangd voor de proceskosten en schadevergoeding waarin hij veroordeeld zou kunnen worden.
(ii) De rechter kan bepalen welke vorm van zekerheid in elk geval voldoet aan de eisen van art. 6:51 lid 2 BW. Als de betreffende partij een andere vorm van zekerheid stelt of aanbiedt, moet de rechter onderzoeken of die vorm van zekerheid in overeenstemming is met de eisen van art. 6:51 lid 2 BW. Lees meer…
De reikwijdte van de uitzondering van art. 158 lid 1 Rv
HR 25 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1725
Als in een (onderhandse) akte naast een schuldbekentenis – en de akte niet met de hand is geschreven of niet is voorzien van een goedschrift in de zin van art. 158 lid 1 Rv – ook een of meer andere verklaringen van diezelfde partij zijn opgenomen, heeft op grond van art. 158 lid 1 Rv alleen de schuldbekentenis vrije bewijskracht. De overige verklaringen hebben op grond van art. 157 lid 2 Rv dwingende bewijskracht tussen partijen. Lees meer…
Cassatievlog #042 |Terugkomen van de beslissing ‘akte niet-dienen’
HR 16 december 2022 ECLI:NL:HR:2022:1873 (Marba / Salling)
De beslissing tot het verlenen van een akte niet-dienen heeft vaak verstrekkende gevolgen. De rechter kan worden gevraagd om van die beslissing terug te komen. Maar welke maatstaf moet de rechter bij de beoordeling van zo’n verzoek hanteren? In 2015 heeft de Hoge Raad hiervoor een strenge maatstaf geformuleerd. Daar komt de Hoge Raad nu van terug. In dit Cassatievlog bespreekt Maartje Möhring in drie minuten het arrest van de Hoge Raad.
Cassatievlog #042 is ook als podcast beschikbaar.
Is beding over tussentijdse rentewijziging bij hypothecair krediet oneerlijk?
HR 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1388
(i) Een gebrek aan transparantie is een omstandigheid die moet meewegen bij de beoordeling of sprake is van een oneerlijk beding als bedoeld in de Richtlijn oneerlijke bedingen, maar is niet doorslaggevend;
(ii) De Richtlijn hypothecair krediet is niet van toepassing op een voor 21 maart 2016 gesloten kredietovereenkomst. Er bestaat geen redelijke twijfel over dat de enkele wijziging van het rentetarief of de rentevaste periode van een voor 21 maart 2016 geldig gesloten kredietovereenkomst niet kan worden aangemerkt als het verlenen van een krediet in de zin van art. 4 lid 3 van de Richtlijn hypothecair krediet. Lees meer…
Rectificatie van ter zitting gedane uitlatingen?
Cassatieblog HR 18 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1697
In dit geschil tussen twee advocaten is de vraag aan de orde of een van de advocaten tijdens de zitting gedane uitlatingen over de andere advocaat moet rectificeren. De bevestigende beantwoording van die vraag door het hof kan volgens de Hoge Raad niet in stand blijven. Het gaat namelijk om uitlatingen in een reeks doorgestuurde berichten van een derde, waarvan de advocaat afstand heeft genomen. In het licht van die omstandigheden is onbegrijpelijk het oordeel van het hof dat uit het samenstel van alle uitlatingen volgt dat de advocaat de advocaat wederpartij ergens van beschuldigt en dat de uitlatingen aan hem zijn toe te rekenen. Lees meer…
De kosten van het deskundigenbericht bij een nadere huurprijsvaststelling
HR 14 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1447
(i) Het hof had de kosten van het deskundigenbericht niet op voet van art. 237 Rv volledig voor rekening van eiser mogen brengen zonder in te gaan op het gemotiveerde verweer dat deze kosten bovenmatig of onnodig waren.
(ii) De devolutieve werking van het hoger beroep brengt mee dat het hof in had moeten gaan op de stellingen van verweerder in eerste aanleg over een afwijkende ingangsdatum van de prijswijziging. Lees meer…
Cassatievlog #041 | Het hinderpaalcriterium bij naturapolissen
HR 9 december 2022 ECLI:NL:HR:2022:1789 (VGZ & Menzis / Stichting Handhaving Vrije Artsenkeuze)
In dit vlog bespreekt Matthijs Bakker een drietal uitspraken van de Hoge Raad over het hinderpaalcriterium van artikel 13 Zorgverzekeringswet. Hoge Raad gaat in die zaken onder meer in op het toepassen van een generieke korting door zorgverzekeraars bij de vergoeding van niet-gecontracteerde zorg en het toetsing van het hinderpaalcriterium.
Cassatievlog #041 is ook als podcast beschikbaar.
Wvggz biedt beperkt wettelijke grondslag voor gedwongen anticonceptie; taak wetgever
HR 9 december 2022 ECLI:NL:HR:2022:1850
De Wvggz biedt slechts een voldoende duidelijke en voorzienbare wettelijke grondslag voor gedwongen anticonceptie in geval van een aanzienlijk risico op levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel of ernstige psychische schade als gevolg van de zwangerschap of bevalling zelf. Lees meer…
Aansprakelijkheid van een werkneemster van een gelieerde vennootschap
HR 2 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1813
Deze zaak draait om een werkneemster die aansprakelijk is gesteld voor schade toegebracht aan een bedrijf dat is gelieerd aan haar werkgever. De Hoge Raad oordeelt dat de verhoogde aansprakelijkheidsdrempel van art. 7:661 lid 1 BW ook geldt in de rechtsverhouding tussen een werknemer en vennootschappen bij wie deze niet in dienst is, maar die wel gelieerd zijn aan zijn werkgever en waarvoor hij bovendien af en toe werkzaamheden verricht. Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat het hof niet afdoende heeft gemotiveerd dat de stellingen van de werkgever ter onderbouwing van de vordering onvoldoende concreet zijn. Ten slotte heeft het hof het bewijsaanbod van de werkgever op onjuiste en ontoereikende gronden verworpen. Lees meer…