HR 4 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3478
(1) Na in casu de draagkrachtbepaling door het hof als ontoereikend gemotiveerd te hebben bestempeld, doet de Hoge Raad de uitdrukkelijke oproep aan alle alimentatierechters om (een) berekening(en) als bijlage bij hun alimentatiebeschikking te voegen en, in voorkomend geval, de redenen te vermelden waarom zij afwijken van die berekening(en).
(2) Ook als het inkomen van de alimentatieplichtige (weliswaar niet verlaagd wordt, maar wel) gelijk blijft, kan er grond bestaan om wettelijke indexering (art. 1:402a lid 5 BW) geheel of gedeeltelijk uit te sluiten.
Motivering van alimentatiebeschikkingen
Zo nu en dan vernietigt de Hoge Raad alimentatiebeschikkingen op grond van een motiveringsklacht. Dat komt niet heel vaak voor, want vaste rechtspraak is dat de vaststelling en weging van de factoren die de behoefte van de onderhoudsgerechtigde resp. de draagkracht van de alimentatieplichtige zijn voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en (dus) in cassatie niet op juistheid, maar slechts op begrijpelijkheid kunnen worden gecontroleerd. Die onbegrijpelijkheidsdrempel ligt hoog, want aan deze oordelen worden geen hoge motiveringseisen gesteld. De alimentatierechter hoeft bijvoorbeeld niet op iedere aangevoerde stelling in te gaan. Er is wel een ondergrens, want de motivering moet ten minste zodanig zijn dat zij voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing zowel voor partijen als voor derden – waaronder ook de hogere rechter – controleerbaar en aanvaardbaar te maken. Zie onder meer HR 7 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:262, welke uitspraak destijds de opmaat was voor een overzicht (CB 2014-39) van alle vernietigde alimentatiebeschikkingen in 2013.
Het gaat in dit geval om een verzoek tot wijziging van de alimentatie (art. 1:401 BW ). De man heeft verzocht om de alimentatie op een lager € 1.835,- per maand; de vrouw heeft juist om een hogere alimentatie verzocht. Het hof heeft bepaald dat de man over de periode van 1 augustus 2009 tot 1 augustus 2012 een bedrag van € 2.000,- dient te voldoen en Het hof heeft verder het verzoek van de man om de wettelijke indexering (art. 1:402a lid 1 BW) uit te sluiten, afgewezen.
Slagende motiveringsklacht
In deze wijzigingsprocedure heeft het hof, voor zover in cassatie nog van belang, de alimentatie met ingang van 1 augustus 2012 op een bedrag van €530,- bepaald. De vrouw klaagt in cassatie dat dit oordeel ombegrijpelijk is en voegt ter onderbouwing een draagkrachtberekening conform het Rapport Alimentatienormen over. In die berekening kwam zij, uitgaande van de door het hof gehanteerde uitgangspunten en de voor de man als AOW-gerechtigde geldende belastingtarieven en bijstandsnorm uit op een draagkracht van € 834,- per maand. Volgens de vrouw laat het verschil zich hierdoor verklaren dat het hof van onjuiste belastingtarieven is uitgegaan.
De Hoge Raad verklaart de klacht gegrond. Uit de beschikking van het hof valt namelijk af te leiden dat het hof bedoelt heeft om aan te sluiten bij de richtlijnen van het Rapport Alimentatienormen. Uit de berekening van de vrouw blijkt echter dat, bij toepassing van de juiste belastingtarieven (en overigens dezelfde uitgangspunten), sprake is van een aanzienlijk hogere draagkracht dan waarop het hof uitkwam. De Hoge Raad oordeelt dan ook dat in dat licht de gedachtegang van het hof die tot zijn oordeel heeft geleid, onvoldoende inzicht geeft in dit oordeel.
Oproep aan alimentatierechters
Opmerkelijk is dat de Hoge Raad deze vernietiging aangrijpt om alimentatierechters op te roepen om standaard (een) berekening(en) van de draagkracht en behoefte bij de beschikking te voegen:
“4.5 Opmerking verdient nog het volgende. De voor alimentatieprocedures bij rechtbanken en gerechtshoven geldende procesreglementen schrijven voor dat partijen een draagkrachtberekening dienen over te leggen. Daaraan ligt de gedachte ten grondslag dat partijen aldus voor de rechter en voor elkaar inzichtelijk dienen te maken waarom de door hen bepleite uitgangspunten leiden tot het door hen verdedigde alimentatiebedrag, en dat deze gang van zaken ten goede komt aan het partijdebat en aan de oordeelsvorming van de rechter.
Algemeen bekend is dat de door partijen overgelegde berekeningen meestal gebaseerd zijn op het Rapport Alimentatienormen, en dat ook de feitenrechters – hoewel daartoe niet gehouden – veelal aan de hand van dat rapport berekeningen maken met behulp waarvan zij tot een beslissing met betrekking tot het verschuldigde bedrag aan alimentatie komen. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor in 4.2 is overwogen, zijn deze berekeningen niet bepalend voor hetgeen overeenstemt met de wettelijke maatstaven. De rechter is vrij af te wijken van het resultaat van de door hem gebruikte berekeningen omdat de in genoemd rapport opgenomen normen geen recht vormen. Daarom bestaat ruimte te besluiten tot een afwijking van de rekenkundige uitkomst van de berekeningen, mede omdat bepaalde aspecten die niet in het Rapport Alimentatienormen zijn verdisconteerd, van belang kunnen zijn voor de vaststelling van het bedrag aan alimentatie.
Het zojuist overwogene neemt evenwel niet weg dat partijen in een alimentatiegeding belang erbij hebben te kunnen nagaan met behulp van welke berekening(en) de feitenrechter tot de vaststelling van een bepaald bedrag aan alimentatie is gekomen, mede gelet op de door hem daaraan ten grondslag gelegde motivering. Dat maakt de beslissing immers beter controleerbaar en aanvaardbaar. Het kan voorts in voorkomend geval ook het debat en de beoordeling in een hogere instantie ten goede komen.
In het licht van het voorgaande verdient het aanbeveling dat de rechtbanken en gerechtshoven – in navolging van de door een aantal gerechten reeds gevolgde praktijk – (een) berekening(en) als bijlage bij hun alimentatiebeschikkingen voegen aan de hand waarvan zij tot de vaststelling van de te betalen alimentatie zijn gekomen, in voorkomend geval met vermelding van de redenen waarom zij afwijken van de uitkomst van die berekening(en).”
Het bijvoegen van een berekening van draagkracht en/of behoefte was bij meerdere gerechten al vaste praktijk, maar met deze uitdrukkelijke oproep zal dit (goede) gebruik zich vast verder uitbreiden. Partijen blijven overigens zelf verantwoordelijk voor het aanvoeren van de relevante feiten en omstandigheden ter bepaling van de draagkracht/behoefte en voor het overleggen van een berekening (zie het procesreglement voor alimentatieprocedures). De oproep van de Hoge Raad beknot de alimentatierechter ook niet in zijn vrijheid om af te wijken van de richtlijnen van het Rapport Alimentatienormen, zoals de Hoge Raad expliciet overweegt. Maar door een berekening te laten bijvoegen wordt wel beter inzichtelijk – en dus beter controleerbaar – welke berekening de rechter heeft gehanteerd en waarom de rechter afwijkt van het Rapport.
Wettelijke indexering
In incidenteel beroep is de man opgekomen tegen de beslissing van het hof om de wettelijke indexering van de alimentatie (art. 1:402a lid 1 BW onverkort toe te passen. De man had gevraagd om de wettelijke indexering uit te sluiten en had zich daarbij erop beroepen op toekomstige verlaging van zijn ABP-pensioen. Het hof wees het verzoek om uitsluiting van de wettelijke indexering af, omdat de man niet aannemelijk had gemaakt dat het ABP-pensioen in de toekomst ook verder verlaagd zou worden en omdat het hier ging om een toekomstige omstandigheid waarop het hof niet wilde vooruitlopen.
De klacht van de man komt in de kern erop neer dat het hof ten onrechte de afwezigheid van een jaarlijkse verlaging van het inkomen tot uitgangspunt heeft genomen, terwijl de aanwezigheid van een jaarlijkse stijging het in acht te nemen criterium is. De klacht slaagt:
“5.2 (…) Het hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat uitsluiting van de wijziging van rechtswege als bedoeld in art. 1:402a lid 5 BW hierop gebaseerd dient te zijn, dat de veronderstelling waarvan art. 1:402a lid 1 BW uitgaat – te weten dat het inkomen van de alimentatieplichtige bij overigens gelijkblijvende omstandigheden wijziging ondergaat overeenkomstig het daar vermelde algemene indexcijfer – in het door de rechter te beslissen individuele geval niet opgaat (HR 7 oktober 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1481, NJ 1995/61).
Het hof heeft echter zijn beslissing om de indexering niet uit te sluiten gebaseerd op zijn oordeel dat niet aannemelijk is dat het pensioen van de man in de toekomst – waarmee het hof kennelijk bedoelt: vanaf 1 januari 2015 – verlaagd zal worden. Daarmee heeft het hof evenwel miskend dat ook indien aannemelijk is dat het inkomen van de man in de toekomst (weliswaar niet verlaagd wordt maar wel) gelijk blijft, zoals de man heeft betoogd dat het geval zal zijn, grond kan bestaan de wettelijke indexering geheel of gedeeltelijk uit te sluiten.”
De man had geopperd dat de Hoge Raad op dit punt de zaak wel zelf zou kunnen afdoen. Maar omdat de beslissing op het punt van de draagkrachtbepaling toch ook vernietigd werd, ligt ook dit aspect ter verdere beoordeling voor in de procedure na verwijzing.