HR 1 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1689

Aan een niet-wijzigingsbeding voor de kinderalimentatie kán rechtsgevolg toekomen. Of aan zo’n beding rechtsgevolg toekomt, is afhankelijk van de inhoud daarvan. Een niet-wijzigingsbeding dat inhoudt of ertoe strekt dat een toename van de draagkracht van een onderhoudsplichtige of van de behoefte van het kind niet kan leiden tot een hogere kinderalimentatie, is nietig. Een niet-wijzigingsbeding dat inhoudt of ertoe strekt dat een afname van de draagkracht en een onderhoudsplichtige of van de behoefte van het kind niet kan leiden tot een lagere kinderalimentatie is in beginsel wél geldig.

Indien aan een niet-wijzigingsbeding rechtsgevolg toekomt, is daarop art. 6:216 BW in verbinding met art. 6:248 lid 2 BW en met art. 6:258 BW van toepassing. Aan analoge toepassing van art. 1:159 BW bestaat (dus) geen behoefte.

Achtergrond

Deze prejudiciële procedure gaat over een beding dat ouders zijn overeengekomen en waarin is bepaald dat de vastgestelde kinderalimentatie niet kan worden gewijzigd, ook niet als zich een wijziging van omstandigheden voordoet die zonder zo’n beding zou leiden tot aanpassing van die kinderalimentatie. De vraag is of zo’n beding geldig is.

Kinderalimentaties en de wijziging daarvan

Op grond van art. 1:404 lid 1 BW zijn ouders verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Deze verplichting duurt na de echtscheiding voort. De kinderalimentatie wordt vastgesteld bij rechtelijke uitspraak of bij overeenkomst tussen de ouders. Wijziging of intrekking van die rechterlijke uitspraak of overeenkomst is op grond van art. 1:401 BW mogelijk als zij door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen (lid 1), als de rechterlijke uitspraak van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat daarbij van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan (lid 4), of als de overeenkomst is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven (lid 5). Nadat de rechter bij de beoordeling van een wijzigingsverzoek heeft vastgesteld dat een van de hiervoor vermelde wijzigings- of intrekkingsgronden zich voordoet, geldt dat hij zelfstandig oordeelt over de kinderalimentatie met inachtneming van de wettelijke maatstaven, zonder gebonden te zijn aan hetgeen de ouders onderling over die alimentatie zijn overeengekomen.

Niet-wijzigingsbeding; prejudiciële vragen

De ouders die partij zijn in deze procedure zijn een niet-wijzigingsbeding voor de kinderalimentatie overeengekomen. Dit beding strekt ertoe geheel of gedeeltelijk de mogelijkheid uit te sluiten die art. 1:401 lid 1 BW biedt, om de vastgestelde kinderalimentatie te doen wijzigen op de grond dat de rechterlijke uitspraak of de overeenkomst waarbij de kinderalimentatie is vastgesteld, door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. De rechtbank Oost-Brabant, geconfronteerd met dit beding, heeft met de volgende prejudiciële vragen de geldigheid van dit beding aan de orde gesteld:

 1) Is een niet-wijzigingsbeding met betrekking tot kinderalimentatie gelet op de aard van de onderhoudsverplichting nietig?
2)  Indien de vraag onder 1 ontkennend wordt beantwoord: is een niet-wijzigingsbeding met betrekking tot kinderalimentatie wel nietig wanneer ten nadele van de onderhoudsgerechtigde wordt afgeweken van de wettelijke en in de rechtspraktijk ontwikkelde maatstaven van behoefte en draagkracht?
3) Dient in geval het beding geldig is en de toets van art. 1:159 lid 3 BW moet worden aangelegd deze toets net zo stringent te worden toegepast als bij partneralimentatie dan wel minder stringent?

Aan een niet-wijzigingsbeding kán rechtsgevolg toekomen

P-G Lückers merkt in haar conclusie op dat er in de jurisprudentie en literatuur geen duidelijkheid bestaat over het antwoord op de vraag of het partijen vrij staat om een niet-wijzigingsbeding overeen te komen met betrekking tot kinderalimentatie. Na een bespreking van de jurisprudentie en literatuur komt zij vervolgens tot bevestigende beantwoording van de eerste prejudiciële vraag: een niet-wijzigingsbeding met betrekking tot kinderalimentatie is gelet op de aard van de onderhoudsverplichting volgens haar nietig.

De P-G maakt daarbij geen onderscheid tussen niet-wijzigingsbedingen die een hogere kinderalimentatie uitsluiten en bedingen die een lagere kinderalimentatie uitsluiten. De Hoge Raad maakt dit onderscheid wel en volgt daarmee de P-G niet (onverkort). Voor zover een niet-wijzigingsbeding inhoudt of ertoe strekt dat een toename van de draagkracht van een onderhoudsplichtige of van de behoefte van het kind niet kan leiden tot een hogere kinderalimentatie, is dit beding volgens de Hoge Raad nietig op grond van art. 3:59 BW in verbinding met art. 3:40 lid 1 BW. De inhoud of strekking is dan in strijd met de dwingendrechtelijke bepaling dat iedere ouder ten minste verplicht is naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen (art. 1:404 lid 1 BW).

De Hoge Raad oordeelt echter dat voor zover een niet-wijzigingsbeding inhoudt of ertoe strekt dat een afname van de draagkracht van een onderhoudsplichtige of van de behoefte van het kind niet kan leiden tot een lagere kinderalimentatie, dit beding in beginsel niet in strijd is met de regel dat kinderalimentatie ten minste aan de wettelijke maatstaven moet voldoen, en kan aan dit beding wél rechtsgevolg toekomen. Dat laatste kan anders zijn als de onderhoudsplichtige ouder ook onderhoudsverplichtingen heeft jegens andere kinderen, onder wie kinderen uit andere relaties. In dat geval zou het niet-wijzigingsbeding immers in strijd kunnen komen met de regel dat bij het bepalen van de draagkracht van de onderhoudsplichtige rekening gehouden moet worden met onderhoudsverplichtingen jegens andere kinderen, aldus de Hoge Raad. Aan een niet-wijzigingsbeding kán dus rechtsgevolg toekomen.

Art. 1:159 BW is niet van (analoge) toepassing

Art. 1:159 BW regelt het niet-wijzigingsbeding bij partneralimentatie. Het derde lid van dit artikel bepaalt kort gezegd dat de partneralimentatie ondanks een niet-wijzigingsbeding op verzoek van een van partijen toch gewijzigd kan worden op grond van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden. De Hoge Raad oordeelt dat aan analoge toepassing van dit voorschrift op een niet-wijzigingsbeding bij kinderalimentatie geen behoefte bestaat. Indien aan een dergelijk beding rechtsgevolg toekomt, is daarop art. 6:216 BW in verbinding met art. 6:248 lid 2 BW en met art. 6:258 BW van toepassing. Een beroep op die bepalingen ligt bijvoorbeeld in de rede als de draagkracht van de onderhoudsplichtige zodanig is verminderd dat hij niet langer in staat is in zijn eigen levensonderhoud te voorzien bij het ongewijzigd in stand laten van de vastgestelde kinderalimentatie. Indien een dergelijk beroep slaagt, is de overeenkomst vatbaar voor wijziging op de voet van art. 1:401 lid 1 BW.

Cassatieblog.nl

Share This