HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1105
De partij die om een voorlopig getuigenverhoor verzoekt, hoeft niet nauwkeurig aan te geven welke feiten en stellingen hij aan zijn vordering ten grondslag wil leggen. De verzoeker hoeft zich evenmin uit te laten over de precieze aard van de vordering en de omvang van de schade die hij wil verhalen. Wel moet hij ruwweg de beoogde vordering en te bewijzen feiten schetsen, zodat voor de rechter en de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben.
Achtergrond bij verzoek om voorlopig getuigenverhoor
Een partij kan om een voorlopig getuigenverhoor bij de rechter vragen (art. 186 Rv) zodat hij beter kan beoordelen of hij een zinvolle vordering heeft. Een voorlopig getuigenverhoor biedt de gelegenheid om opheldering te krijgen over de relevante feiten en de vraag tegen wie een procedure zou moeten worden aangespannen.
In dit geding verzocht verzoeker een voorlopig getuigenverhoor te bevelen onder meer om duidelijkheid te verkrijgen over de afspraken die tussen hem, de gemeente en verweerster 2 in november 2017 zijn gemaakt over de verkrijging van een stuk grond. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
Hoge Raad: hof stelde te strenge eisen aan verzoek om voorlopig getuigenverhoor
De Hoge Raad vindt dat het hof te streng is geweest voor verzoeker. Het hof verlangde een mate van concretisering van diens stellingen die te ver gaat. Een voorlopig getuigenverhoor is immers nog geen volwaardige procedure, waarin de verzoeker de feiten en zijn vorderingen nauwgezet moet formuleren en onderbouwen. De verzoeker zal juist de daarvoor benodigde informatie willen verzamelen door getuigen te horen. De Hoge Raad vat het juridisch kader bij het vragen van een voorlopig getuigenverhoor als volgt samen:
“3.2 De verzoeker tot een voorlopig getuigenverhoor dient ingevolge art. 187 lid 3, aanhef en onder a en b, Rv in zijn verzoekschrift de aard en het beloop van de vordering te vermelden, alsmede de feiten of rechten die hij wil bewijzen. Dit dient hij te doen op zodanige wijze dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden, alsmede voor de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Niet is vereist dat de verzoeker al in het verzoekschrift nauwkeurig aangeeft welke feiten en stellingen hij aan zijn voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en omtrent welke feiten hij getuigen wil doen horen. Evenmin hoeft de verzoeker zich uit te laten over de precieze aard van de in te stellen vordering en, in voorkomend geval, de omvang van de geleden schade. Een voorlopig getuigenverhoor dient (in een geval als het onderhavige) nu juist ertoe degene die daarom verzoekt, in staat te stellen te beoordelen of het zinvol is een voorgenomen vordering in te stellen. Bij het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor dient wel voldoende duidelijk, en dus ook concreet, te worden vermeld op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Voorts geldt dat, zo nodig, ook duidelijk dient te worden gemaakt waarom de te horen getuigen hierover (mogelijk) kunnen verklaren.”
Het arrest van het hof wordt dan ook vernietigd. Vermeldenswaard is nog dat de Hoge Raad op dezelfde datum in een andere uitspraak op vergelijkbare wijze heeft beslist.