HR 7 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1073
Het enkele feit dat geïntimeerden door een gebrek in het herstelexploot pas ruim twee weken na het einde van de appeltermijn kennis hebben genomen van het ingestelde hoger beroep, betekent als zodanig niet dat zij door dit gebrek onredelijk in hun belangen zijn geschaad.
Achtergrond van de zaak
Eisers in cassatie hebben hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank van 20 december 2019 en 9 juni 2020. De deurwaarder heeft het exploot van de appeldagvaarding op 8 september 2020 (een dag vóór het verlopen van de appeltermijn) gelaten aan een vrouw die werkzaam was in het bedrijfsverzamelgebouw waarin het kantoor van de advocaat van verweerders van cassatie was gevestigd. Zij heeft het exploot achtergelaten in het postvakje van de advocaat van verweerders in cassatie, die het daarin ongeveer twee weken na het verstrijken van de appeltermijn heeft aangetroffen.
Het oordeel van het Hof
Verweerders in cassatie beriepen zich op de nietigheid van het dagvaardingsexploot. Het Hof oordeelde dat het voorschrift van art. 46 lid 1 Rv, dat het afschrift moest worden gelaten aan de persoon voor wie het bestemd was of aan een persoon van wie het aannemelijk was dat deze zou bevorderen dat het afschrift degene voor wie het exploot bestemd was, tijdig zou bereiken, niet was nageleefd. Deze niet-naleving leidde, aldus het hof, op grond van artikel 66 lid 1 Rv tot nietigheid voor zover aannemelijk was dat degene voor wie het bestemd was door het gebrek onredelijk was benadeeld. En daarvan was, aldus het hof, sprake, omdat verweerders in cassatie niet tijdig op de hoogte zijn geraakt van het hoger beroep van appellanten, maar daarvan pas veertien dagen later hoorden:
3.7 Het is aan rechter overgelaten om uit te maken of al dan niet tot uitspraak van de nietigheid dient te worden overgegaan, waarbij de aard van het gebrek een belangrijke rol kan spelen (Parl. Gesch. Burgerlijk Procesrecht 2002, p. 216 (nr. 3)). Artikel 46 Rv strekt ertoe te waarborgen dat het exploot degene voor wie het is bestemd tijdig bereikt. Dat is hier niet gebeurd. Daardoor zijn [geïntimeerden] c.s. niet beschermd in de belangen waarop artikel 46 lid 1 Rv betrekking heeft. Het hof is van oordeel dat zij door het gebrek in het exploot onredelijk zijn benadeeld, omdat zij niet tijdig, dat is binnen de beroepstermijn op de hoogte zijn geraakt van het hoger beroep van [appellanten] , maar daarvan pas veertien dagen later hoorden. Herstel van het gebrek van dit exploot is niet meer mogelijk, omdat de beroepstermijn voor het uitbrengen van een dagvaarding verstreken is. Niet is gebleken dat [appellanten] [geïntimeerden] c.s. op een andere manier tijdig hebben geïnformeerd dat zij hoger beroep instellen, bijvoorbeeld door een email of een telefonisch contact.
Het oordeel van de Hoge Raad
Eisers tot cassatie klagen onder meer dat het hof heeft miskend dat het enkele feit dat een geïntimeerde door een gebrek in de betekening van de appeldagvaarding pas na het verstrijken van de appeltermijn op de hoogte is geraakt van het tegen hem ingestelde hoger beroep, niet meebrengt dat hij onredelijk in zijn belangen is geschaad in de zin van art. 122 Rv. De Hoge Raad vindt die klacht gegrond en oordeelt dat verweerders in cassatie niet onredelijk in hun belangen zijn geschaad door het gebrek in het exploot:
“[de erfgenamen] hebben aangevoerd dat zij door het gebrek in het exploot pas ruim twee weken na het einde van appeltermijn kennis hebben genomen van het door [eiser 1] en [eiseres 2] ingestelde hoger beroep. De gedingstukken laten geen andere conclusie toe dan dat [de erfgenamen] niet hebben aangevoerd dat zij daardoor worden bemoeilijkt in het voeren van verweer in hoger beroep. [de erfgenamen] hebben in cassatie aangevoerd dat zij, toen de appeltermijn was verstreken, ervan mochten uitgaan dat geen hoger beroep was ingesteld. Dit belang is, zonder bijkomende omstandigheden, van geringer gewicht dan het belang dat het geschil, ondanks een aan de appeldagvaarding klevend gebrek dat tot nietigheid kan leiden, aan een inhoudelijke beoordeling door de appelrechter kan worden onderworpen. [de erfgenamen] zijn door het gebrek in het exploot dus niet onredelijk in hun belangen geschaad.”
De Hoge Raad vernietigt en verwijst de zaak naar het hof Den Bosch.