HR 16 november 2012, LJN BY3317 (rolbeschikking)
In een dagvaardingsprocedure in cassatie kunnen partijen hun zaak hetzij mondeling bepleiten, hetzij volstaan met schriftelijke toelichtingen. Een verzoek om alsnog mondeling te mogen pleiten nadat de wederpartij al schriftelijk heeft toegelicht, is onverenigbaar met de eisen van een goede procesorde.
Het leek wel een themadag burgerlijk procesrecht afgelopen vrijdag: alle acht uitspraken die de Hoge Raad op 16 november 2012 heeft gedaan, gaan over procesrechtelijke kwesties. De hier besproken uitspraak is een rolbeschikking over een verzoek om in cassatie mondeling te mogen pleiten (nee, dat is geen pleonasme meer, zie art. 4.7 van het LPr dagvaardingszaken gerechtshoven).
In cassatie werd tot 1977 in alle zaken mondeling gepleit. Dat werd op een gegeven moment te veel voor de Hoge Raad en bovendien lenen veel (waarschijnlijk zelfs: de meeste) zaken zich niet zo goed voor mondeling pleidooi. Na een tussenperiode waarin pleitnota’s werden gewisseld zonder uitgesproken te worden werd in 1986 in de wet een schriftelijk alternatief vastgelegd. Op grond van art. 408a lid 2 en 3 Rv kunnen partijen kiezen om hetzij mondeling te pleiten, hetzij de zaak schriftelijk toe te lichten. Schriftelijk toelichten is de default-optie. Er vinden elk jaar slechts enkele mondelinge pleidooien plaats voor de civiele kamer.
Bij mondelinge pleidooien krijgen de advocaten van partijen, direct nadat ze beiden hebben gepleit, de gelegenheid op elkaars pleidooi te reageren. Daarna wordt de zaak naar de rol verwezen voor de conclusie van de procureur-generaal.
Wordt schriftelijk toegelicht, dan wordt dat door beide partijen gedaan op dezelfde dag, net als bij mondeling pleidooi: de eiser tot cassatie en de verweerder in cassatie geven op dezelfde rolzitting hun schriftelijke toelichting, dus zonder dat ze het processtuk van hun wederpartij kennen. Na de schriftelijke toelichting krijgen partijen twee weken voor repliek en dupliek om op de schriftelijke toelichting van de ander te reageren. De nota’s van repliek en dupliek worden ook op dezelfde dag genomen. De dupliek is dus geen reactie op de repliek, maar op de schriftelijke toelichting van de eiser. Dit gaat dus anders dan in feitelijke instanties, waar partijen om en om concluderen/memoreren. De verweerder in cassatie heeft ook geen recht op het laatste woord in het partijdebat (hij kan niet meer reageren op de repliek van de eisers), zij het dat partijen na de conclusie van de procureur-generaal nog wel een (beknopte) reactie op de conclusie aan de Hoge Raad mogen sturen.
In principe is het wel óf-óf: hetzij pleiten, hetzij toelichten, hoewel het in de praktijk wel voorkomt dat op de dag van het pleidooi toch ook schriftelijke toelichtingen worden gegeven, omdat nu eenmaal niet alle aspecten van een zaak zich goed lenen voor een pleidooi en toch alles besproken moet worden. Maar als dat gebeurt, wordt daarover van tevoren door de Hoge Raad beslist, nadat beide partijen hun wensen en opvattingen kenbaar hebben kunnen maken. Dat ontbrak in de hier besproken zaak, waarin eiseres tot cassatie te laat in de procedure een pleitverzoek deed.
Na de conclusie van antwoord werd een datum bepaald voor schriftelijke toelichting. Verweerder in cassatie gaf schriftelijke toelichting, maar eiseres verscheen niet. Evenmin nam eiseres twee weken later een nota van repliek. Wel verzocht zij alsnog om mondeling te mogen pleiten, “gelet op de complexiteit van de onderhavige internationale zaak”. Het recht op een mondelinge behandeling wordt door de Hoge Raad goed bewaakt (zie hier, hier en hier), maar in deze stand van het geding ging de rolraadsheer in dit verzoek niet meer mee:
“Waarom [advocaat eiseres] op de daarvoor aangewezen rolzitting niet is verschenen en geen schriftelijke toelichting heeft gegeven, heeft zij niet duidelijk gemaakt. Bij die stand van zaken zou toewijzing van het verzoek, dat gedaan is nadat [advocaat verweerder] haar schriftelijke toelichting reeds op de daarvoor vastgestelde dag heeft gegeven, en waarmee [advocaat verweerder] niet instemt, onverenigbaar zijn met de eisen van een goede procesorde. Het verzoek komt derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.”