HR 8 juli 2011, LJN ECLI:NLHR:2011:BQ1684 (G4 Beheer / Hanzevast)
Een niet-gerechtvaardigde ontbindingsverklaring in de zin van artikel 6:267 BW is nietig, maar daarmee is geen nietigheid in de zin van artikel 3:40 BW bedoeld. Schadevergoeding wegens een tekortkoming in de nakoming op de voet van artikel 6:74 BW kan ook het positief contractsbelang omvatten.
De koper van een aantal kantoren in de Euroborg, de multifunctionele thuisbasis van F.C. Groningen, ontbindt de koopovereenkomst met de verkopende partij. Koper stelt zich daarbij op het standpunt dat verkoper ernstig tekort is geschoten in haar verplichting de kantoorruimte tegen de overeengekomen koopprijs op het vereiste niveau op te leveren. Verkoper begint vervolgens een procedure en vordert daarbij schadevergoeding wegens wanprestatie, bestaande in de weigering van koper de kantoorruimte af te nemen. In eerste aanleg worden de vorderingen van verkoper toegewezen, voor zover deze betrekking hadden op de voordelen die verkoper mist doordat de koopovereenkomst in plaats van uitgevoerd wordt ontbonden, het zgn. positief contractsbelang. In appel wijst het hof de vorderingen van verkoper alsnog af, waarbij het hof verkoper haar eigen standpunt, dat de overeenkomst door koper niet rechtsgeldig is ontbonden, voor de voeten werpt. Zonder ontbinding ontbreekt een toereikende grondslag voor vergoeding van het positief contractsbelang, zo redeneert het hof. Dit oordeel wordt de Hoge Raad vernietigd.
Daarbij stelt de Hoge Raad voorop dat een niet-gerechtvaardigde ontbindingsverklaring nietig is, maar dat daarmee geen nietigheid in de zin van artikel 3:40 BW is bedoeld. De Hoge Raad legt de wetsgeschiedenis aldus uit dat een niet-gerechtvaardigde ontbindingsverklaring (slechts) meebrengt dat het beoogde rechtsgevolg (ontbinding) uitblijft.
Of de ontbindingsverklaring gerechtvaardigd is of niet, zo vervolgt de Hoge Raad, zal door de rechter bij declaratoir vonnis moeten worden vastgesteld. Komt de rechter tot het oordeel dat de ontbindingsverklaring niet gerechtvaardigd was dan staat daarmee in beginsel niet alleen vast dat de overeenkomst partijen nog steeds bindt, maar ook dat de ontbindingsverklaring heeft geleid tot verzuim van de partij die deze verklaring aflegde, te weten het niet (verder) uitvoeren van de overeenkomst.
Die laatste overweging vormt de opstap naar het oordeel van de Hoge Raad dat ook artikel 6:74 BW de grondslag kan bieden voor vergoeding van schade die het gevolg is van het niet (verder) uitvoeren van de overeenkomst, waaronder het positief contractsbelang. Rechtsgeldige ontbinding van de overeenkomst is daarvoor niet vereist. De Hoge Raad motiveert dit oordeel met het wetsystematische argument dat de regeling van schadevergoeding bij ontbinding ex artikel 6:277 BW geen andere of verdergaande eisen stelt dan de eisen die voortvloeien uit artikel 6:74 BW.
Behalve dat de uitspraak een nadere invulling geeft aan het door de wet verder niet gedefinieerde begrip schade(vergoeding), bevat deze ook een aantal in algemene bewoordingen geformuleerde overwegingen terzake van de scenario’s die zich na een niet-gerechtvaardigde ontbindingsverklaring kunnen voordoen. Die overwegingen bieden een handzaam overzicht waarmee men in de praktijk zijn voordeel kan doen.