HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ5068
Kan het leerstuk van non-conformiteit bij koop betrekking hebben op de bij een overname-overeenkomst bedongen goodwill? En: in welke mate wordt de mogelijkheid om wijziging van een overeenkomst te verlangen wegens dwaling beïnvloed door de verjaringsregel terzake van de rechtsvordering tot vernietiging op die grond?
In de onderhavige zaak ging het om de overname van een notarispraktijk. Een zeer aanzienlijk deel van de koopsom betrof de door de notaris bedongen goodwill. Enige tijd na het sluiten van de koopovereenkomst vordert de koper terugbetaling van het voor de goodwill betaalde bedrag. Volgens de koper voldeed de notarispraktijk niet aan wat zij op grond van de gesprekken met de notaris en de door hem verstrekte financiële gegevens terzake van de kwaliteit van de praktijkuitoefening en de goodwill mocht verwachten. In hoger beroep heeft de koper zich tevens op dwaling beroepen. Zij heeft wijziging van de overeenkomst op de voet van artikel 6:230 lid 2 BW verlangd en wel in dier voege dat het voor haar aan de dwaling verbonden nadeel, bestaande in betaling van de vergoeding van de goodwill, wordt opgeheven. In eerste aanleg worden de vorderingen van de koper afgewezen. In appel wordt die uitspraak bekrachtigd.
Met betrekking tot de op artikel 7:17 BW gebaseerde non-conformiteitsvordering overwoog het hof dat deze niet toewijsbaar is, omdat deze regeling betrekking heeft op een zaak of vermogensrecht en goodwill niet als zodanig kan worden aangemerkt. De hiertegen gerichte cassatieklachten van de koper slagen. Indien een overeenkomst strekt tot verkoop van een onderneming en partijen bij de bepaling van de koopsom rekening hebben gehouden met de aan die onderneming verbonden goodwill (meerwaarde), dan kan sprake zijn van een tekortkoming in de nakoming indien de overgedragen onderneming (niet wat betreft de activa) maar wat betreft de goodwill niet beantwoordt aan hetgeen de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Het gaat immers om de vraag, zo overweegt de Hoge Raad, of de verkochte onderneming, bestaande in het geheel van activa en passiva zoals bij de koopovereenkomst omschreven, een bepaalde kwaliteit of eigenschap mist die door partijen tot uitdrukking was gebracht in de goodwill als aan de onderneming toegekende meerwaarde. De Hoge Raad laat in het midden of de goodwill als zaak of vermogensrecht kan worden aangemerkt.
Met betrekking tot de op artikel 6:230 lid 2 BW gebaseerde vordering oordeelde het hof onder meer dat deze op de voet van artikel 3:52 lid 1 sub c BW is verjaard. Dit oordeel wordt door de Hoge Raad gesanctioneerd. De Hoge Raad zet uiteen dat de wijzigingsmogelijkheid van artikel 6:230 lid 2 BW in de wet is opgenomen als minder ingrijpend alternatief voor vernietiging op grond van dwaling. Daarbij past, zo overweegt de Hoge Raad, dat de mogelijkheid om een wijziging van de gevolgen van een overeenkomst op de voet van artikel 6:230 lid 2 BW te vorderen niet meer bestaat, als de rechtsvordering tot vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling is verjaard. In dit verband wijst de Hoge Raad er op dat een beroep in rechte op een vernietigingsgrond evenwel te allen tijde kan worden gedaan ter afwering van een op een rechtshandeling steunende vordering; zie artikel 3:51 lid 3 BW. Dat geldt, zo overweegt de Hoge Raad, ook voor de wijzigingsmogelijkheid van artikel 6:230 lid 2 BW. Een en ander kon de koper in het onderhavige geval echter niet baten: het beroep op artikel 6:230 lid 2 BW vormde immers onderdeel van de door haar als eisende partij geformuleerde vordering.