HR 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1009
De omstandigheid dat de onroerende zaken waren ingebracht in de v.o.f. brengt mee dat die onroerende zaken een gebonden gemeenschap vormen, bestemd om te worden aangewend tot het bereiken van het doel van de v.o.f., en dat die zaken behoren tot het afgescheiden vermogen van de v.o.f. dat dient als verhaalsobject voor de schuldeisers van de v.o.f. Privé-schuldeisers van een van de vennoten kunnen dan ook geen verhaal nemen op deze onroerende zaken.
Deze zaak is het vervolg van HR 4 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3476, hier besproken onder CB 2015-182 . In dat arrest vernietigde de Hoge Raad een tweede arrest van het hof in een zelfde procedure. Het hof had een eerste arrest “ingetrokken” en een tweede arrest gewezen omdat het bij zijn eerste arrest een akte met producties van eiseressen over het hoofd gezien. Deze “oplossing” kon echter niet door de beugel en dit tweede arrest werd vernietigd. Omdat partijen – kort weergegeven – door het hof op het verkeerde been waren gezet, stelde de Hoge Raad in dit arrest alsnog (incidenteel) cassatieberoep open tegen ’s hofs eerste arrest. Dat cassatieberoep is er gekomen en – uiteraard – leidt het principale cassatieberoep in deze tweede cassatieprocedure tot vernietiging omdat het hof in zijn eerste arrest essentiële stellingen van eiseressen tot cassatie buiten beschouwing had gelaten.
Het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep, gericht tegen een eerder tussenarrest waarin het hof had beslist over de reconventionele vordering, slaagt. Eiseressen hadden ter verzekering van hun vordering conservatoir derdenbeslag doen leggen op onder meer onroerende zaken die waren ingebracht in een vennootschap onder firma (v.o.f.) waarvan verweerder en de schuldenaar vennoot waren. Het hof had geoordeeld dat eiseressen hiertoe gerechtigd waren. Dat oordeel getuigt volgens de Hoge Raad van een onjuiste rechtsopvatting:
5.3.3 (..) De omstandigheid dat de onroerende zaken waarop [eiseressen] beslag hadden gelegd, waren ingebracht in de v.o.f. die door [verweerder] en [betrokkene 2] werd gedreven, brengt immers mee dat die onroerende zaken een gebonden gemeenschap vormen, bestemd om te worden aangewend tot het bereiken van het doel van de v.o.f., en dat die zaken behoren tot het afgescheiden vermogen van de v.o.f. dat dient als verhaalsobject voor de schuldeisers van de v.o.f. (vgl. HR 17 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1182, NJ 1994/301). Privé-schuldeisers van [betrokkene 2] kunnen dan ook geen verhaal nemen op deze onroerende zaken. (..)