HR 21 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:658
De Hoge Raad zet in deze uitspraak uiteen wat het beginsel van openbaarheid van rechtspraak betekent voor de informatie die gerechten aan belangstellenden moeten verstrekken met betrekking tot zittingen, uitspraken en andere gegevens die verband houden met civiele procedures.
Openbaarheid van rechtspraak
Openbaarheid van rechtspraak is een fundamenteel beginsel van behoorlijke rechtspleging (zie art. 6 EVRM en art. 121 Gw). Dit omvat zowel openbaarheid van de behandeling als openbaarheid van de uitspraak. Het doel van openbaarheid van rechtspraak is in de eerste plaats om partijen te beschermen tegen een geheime rechtsgang zonder publieke controle. Verder kan openbaarheid bijdragen aan het vertrouwen in de rechtspraak. Tegen deze achtergrond beoordeelt de Hoge Raad of en in hoeverre gerechten gehouden zijn om aan derden informatie te verstrekken over civiele procedures.
De Hoge Raad betrekt bij die beoordeling ook dat bescherming van persoonsgegevens een grondrecht is (zie art. 8 EVRM en art. 10 Gw) en dat voor de verwerking van persoonsgegevens een in art. 6 lid 1 AVG genoemde grondslag moet bestaan.
Het verstrekken van informatie over zittingen
Zittingen zijn openbaar, tenzij de wet anders bepaalt (art. 4 RO). Onder zitting moet daarbij onder meer worden verstaan de mondelinge behandeling, het verhoor van getuigen of deskundigen en de rolzitting in kantonzaken. Deze zittingen zijn in beginsel dus openbaar.
De openbaarheid van de zitting wordt bereikt doordat de zitting kan worden bijgewoond door de pers en het publiek. Het is daarbij niet voldoende dat er een theoretische of formele mogelijkheid bestaat om openbare zittingen bij te wonen: de toegang tot openbare zittingen moet juist praktisch en effectief zijn. Dat betekent ook dat belangstellenden informatie moeten kunnen inwinnen over de plaats en tijd waarop de zitting zal plaatsvinden. De Hoge Raad overweegt, onder verwijzing naar art. 15 Besluit orde van dienst gerechten:
“Voor civiele procedures geldt (…) dat de gerechten aan eenieder die daarom verzoekt, tijdig informatie moeten verschaffen over de plaats (in geval van een online zitting: de wijze van toegankelijkheid) en het tijdstip van openbare zittingen, met vermelding van de zaken die ter zitting zullen worden behandeld en de namen van de behandelende rechters, behoudens voor zover het gerecht beslist dat ter bescherming van zwaarwegende belangen van anderen, waaronder die van partijen, geen informatie wordt verstrekt.”
De Hoge Raad geeft hierbij ook aan hoe de gerechten aan deze verplichting invulling zouden kunnen geven. Dat kan volgens de Hoge Raad bijvoorbeeld door op de website van het gerecht een agenda van openbare zittingen te publiceren met vermelding van het zaaknummer, de partijnamen (geanonimiseerd volgens de Anonimiseringsrichtlijnen), de namen van de behandelend rechters, de aard van de zitting en een aanduiding van het rechtsgebied.
Anonimisering van de partijnamen volgens de Anonimiseringsrichtlijnen is daarbij naar het oordeel van de Hoge Raad vereist, omdat (i) gerechten niet meer persoonsgegevens mogen verwerken dan noodzakelijk is (art. 5 lid 1, onder c, AVG) en (ii) het in beginsel niet noodzakelijk is dat een gerecht bij het verschaffen van informatie over openbare zittingen de namen van procespartijen vermeldt die onder het bereik van de AVG vallen.
Informatie over aanhangige procedures zonder rolzitting
In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, wordt inmiddels geen rolzitting meer gehouden. In plaats daarvan wordt het verloop van de procedure op de rol geregistreerd, en kunnen advocaten via de digitale roljournalen een weergave van de proceshandelingen op de rol zien. De toegang tot deze gegevens is beperkt: alleen advocaten hebben toegang tot het roljournaal, en zij hebben daarbij ook geen toegang tot alle zaken.
In het verleden werden ook in dit soort zaken rolzittingen gehouden, die (in beginsel) openbaar waren. Toen was dus ook openbaar welke zaken op de rolzitting aan de orde waren, welke rolhandelingen verricht werden en welke rolbeslissingen werden genomen. Door het verdwijnen van de rolzitting is deze vorm van openbaarheid verloren gegaan. Dat is naar het oordeel van de Hoge Raad echter niet wat door de wetgever is beoogd.
De wetgever heeft volgens de Hoge Raad juist beoogd dat voor eenieder tijdig een overzicht van de bij een gerecht te behandelen zaken te raadplegen moet zijn. De gerechten moeten hier dan ook voor zorgen, tenzij zwaarwegende belangen van anderen (waaronder die van partijen) zich hiertegen verzetten. In de praktijk kan aan deze verplichting van de gerechten volgens de Hoge Raad bijvoorbeeld uitvoering worden gegeven door publicatie van een wekelijks te actualiseren overzicht van de aanhangige procedures, met vermelding van het zaaknummer, de partijnamen (geanonimiseerd conform de Anonimiseringsrichtlijnen) en het stadium waarin de procedure zich bevindt. Een alternatief is dat gerechten – als zij niet tot publicatie van het overzicht overgaan – belangstellenden de mogelijkheid bieden om gegevens uit het overzicht op te vragen, zo overweegt de Hoge Raad.
De Hoge Raad benadrukt dat een landelijke uniforme regeling hierbij aangewezen lijkt, bijvoorbeeld in de vorm van een procesreglement. In zo’n regeling kan volgens de Hoge Raad ook worden opgenomen op welke wijze navraag kan worden gedaan of een procedure tussen bepaalde partijen aanhangig is, en over de wijze waarop advocaten zaken kunnen observeren ten behoeve van cliënten die (nog) geen partij in de zaak zijn.
Het verstrekken van uitspraken
Uitspraken geschieden in het openbaar (art. 6 EVRM, art. 121 Gw, art. 5 RO en art. 29 Rv). Hieraan is voldaan als de uitspraak ter griffie aanwezig is vanaf een bepaalde – aan partijen vooraf bekend gemaakte – dag, en zowel partijen als derden afschrift van de uitspraak kunnen krijgen. Steeds vaker worden uitspraken daarnaast ook openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Op grond van art. 29 lid 2 Rv verstrekt de griffier verder aan eenieder die dat verlangt een afschrift van de uitspraak, tenzij verstrekking moet worden geweigerd ter bescherming van zwaarwegende belangen (waaronder die van partijen). In dit verband kan ook worden volstaan met het verstrekken van het ECLI-nummer van de op rechtspraak.nl gepubliceerde uitspraak.
Een verzoek om een afschrift van uitspraken is ook toewijsbaar als het verzoek betrekking heeft op grote aantallen uitspraken die in een bepaalde periode of in een bepaalde categorie zaken zijn gedaan. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen vanwege wetenschappelijk onderzoek of commerciële publicatie.
Van andere tot het procesdossier behorende stukken wordt geen afschrift aan derden verstrekt (art. 29 lid 3 Rv).
Informatie over afgesloten zaken
De wet geeft aan derden geen aanspraak op andere informatie over afgesloten zaken dan een afschrift van de daarin gedane uitspraken op grond van art. 29 Rv (zie ook hiervoor). Als een procedure is geëindigd zonder dat uitspraak is gedaan, hebben derden geen aanspraak op verstrekking door het gerecht van informatie over de procedure die aanhangig was.
Een verzoek om informatie over alle procedures waarin een persoon partij is of was?
De Hoge Raad gaat tot slot nog in op het geval dat de aanleiding was voor deze cassatieprocedure in het belang der wet: een verzoek aan een gerecht om informatie over alle procedures waarin een bij naam genoemde natuurlijke persoon partij is of was. De Hoge Raad verduidelijkt dat bovenstaande betekent dat het gerecht in dat geval:
- opgave moet doen van de aanhangige procedures waarbij de natuurlijke persoon is, tenzij (i) zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten of (ii) het gaat om zaken waarvoor niet het uitgangspunt van openbaarheid van de zitting geldt (zoals personen- en familierecht of aanvragen tot faillietverklaring);
- informatie moet verschaffen die derde in de gelegenheid stelt een openbare zitting bij te wonen die is bepaald in een aanhangige procedure waarbij de natuurlijke persoon partij is, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten; en
- binnen de grenzen van art. 29 Rv aan de derde afschrift moet verstrekken van de uitspraken die zijn gedaan in een procedure waarin de natuurlijke persoon partij is of was.
Tot het verstrekken van verdere informatie – zoals nadere informatie over niet meer aanhangige procedures waarbij de natuurlijke persoon partij was – is het gerecht niet gehouden.