HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:40 (Rabobank/Desenco)

De wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW heeft uitsluitend betrekking op verplichtingen tot betaling uit handelsovereenkomsten. Een verplichting tot vergoeding van schade (zoals buitengerechtelijke kosten in de zin van art. 6:96 lid 2 sub c BW) kan daartoe niet worden gerekend.

In deze zaak gaat het voornamelijk over de inhoud van tussen Rabobank en Desenco gemaakte afspraken over de prijs van de inrichting van een kantoorgebouw van eerstgenoemde. In cassatie beperkt de Hoge Raad zich tot behandeling van een klacht van Rabobank over de rente die over buitengerechtelijke kosten mag worden berekend. De overige klachten worden verworpen met toepassing van art. 81 RO.

Oordeel rechtbank

In een tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat nu tussen partijen geen wilsovereenstemming is bereikt over de prijs van – kort gezegd – de inrichting van het kantoorgebouw, de contractsom in redelijkheid moet worden vastgesteld. Na een aantal uitgangspunten te hebben uiteengezet, heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast onder aanhouding van iedere verdere beslissing. Bij vonnis van 22 april 2009 heeft de rechtbank, desverzocht, tussentijds hoger beroep toegestaan (vgl. art. 337 lid 2 Rv).

De Rabobank heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en Desenco heeft incidenteel geappelleerd. In hoger beroep hebben beide partijen hun eis vermeerderd. Voor zover in cassatie van belang, heeft Desenco in aanvulling op haar eerdere vorderingen, betaling gevorderd ter zake van buitengerechtelijke kosten van €  5.160 aan Descenco Interior en van € 904 aan Desenco Office, telkens vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de dag der dagvaarding.

Oordeel hof

Bij arrest van 22 november 2011 heeft het Hof het tussenvonnis en het vonnis van 22 april 2009 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de Rabobank veroordeeld tot betaling aan Desenco Interior van € 476.000, € 339.102,40 en € 5.160, telkens vermeerderd met de wettelijke handelsrente als in het dictum vermeld, en tot betaling aan Desenco Office van € 16.036,44 en € 904, telkens vermeerderd met de wettelijke handelsrente als in het dictum vermeld.

In cassatie klaagt Rabobank dat het Hof de veroordeling tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten (ad € 5.160 respectievelijk € 904) ten onrechte heeft vermeerderd met de wettelijke handelsrente. Volgens Rabobank biedt art. 6:119a BW namelijk geen grondslag voor het toekennen van wettelijke handelsrente over buitengerechtelijke kosten.

Oordeel Hoge Raad

 De Hoge Raad oordeelt dat deze klacht slaagt (vgl. rov. 3.2).

“Buitengerechtelijke kosten dienen te worden aangemerkt als vermogensschade (art. 6:96 lid 2, aanhef en onder c, BW). De wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW heeft echter uitsluitend betrekking op verplichtingen tot betaling uit handelsovereenkomsten. Een verplichting tot vergoeding van schade kan daartoe niet worden gerekend (vgl. de considerans onder 13 van Richtlijn 2000/35/EG, waarop art. 119a stoelt, alsmede Kamerstukken II 2001-2002, 28 239, nr. 3, p. 10).”

De Hoge Raad doet – conform de conclusie van A-G Langemeijer – de zaak zelf af door de in het dictum van het arrest van het Hof wegens buitengerechtelijke incassokosten toegewezen bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW in plaats van met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW.

Cassatieblog.nl

Share This