HR 7 november 2014, ECLI:NL:HR:20145:3126 (Verzoeker / Hyatt Aruba N.V.)
Indien slechts een gedeelte van het door de werkgever als dringende reden voor ontslag op staande voet medegedeelde feiten in rechte komt vast te staan, zal de rechter kenbaar een verband moeten leggen tussen de door de werkgever medegedeelde ontslaggrond en de in rechte vastgestelde feiten. De rechter moet immers beoordelen of het voor de werknemer in het licht van de aanzegging en de overige omstandigheden onmiddellijk duidelijk was dat de werkgever hem ook zou hebben ontslagen als deze, anders dan hij blijkens de ontslagaanzegging meende, daarvoor niet meer grond zou hebben gehad dan hetgeen in rechte komt vast te staan.
Mededeling dringende reden bij ontslag op staande voet
Opnieuw is aan het vereiste van mededeling van de dringende reden bij ontslag op staande voet onderwerp van een cassatieprocedure. Net als in HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2806 (CB 2014-153) was sprake van een zekere discrepantie tussen de aan betrokkene bij het ontslag medegedeelde feiten en de feiten die uiteindelijk ten overstaan van de rechter komen vast te staan. In zo’n situatie komt het aan op de vraag of het voor de werknemer onmiddellijk duidelijk was dat de werkgever hem ook zou hebben ontslagen indien hij, anders dan hij blijkens de ontslagaanzegging meende, daarvoor niet méér grond zou hebben gehad dan in rechte is komen vast te staan, althans dat daaromtrent bij de werknemer gelet op de omstandigheden van het geval, in redelijkheid geen twijfel kan hebben bestaan (HR 7 oktober 1988, ECLI:NL:HR:1988:AB9980, NJ 1989/258; HR 1 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX9387). Ondanks de discrepantie tussen de medegedeelde feiten en de in rechte vastgestelde feiten wordt in dat geval namelijk voldaan aan de strekking van het vereiste van onverwijlde mededeling van de dringende reden voor ontslag op staande voet (art. 7:677 lid 1 BW), te weten: dat voor de wederpartij onmiddellijk duidelijk is welke eigenschappen of gedragingen de ander hebben genoopt tot het beëindigen van de dienstbetrekking.
Ontslag van hotelmedewerker
In de hier besproken Arubaanse zaak ging het om een ontslag op staande voet van een hotelmedewerker van Hyatt Aruba N.V.. Deze werd beschuldigd van agressief gedrag jegens een vrouwelijke collega. De ontslagbrief vermeldt de volgende handelingen, die zowel individueel als in samenhang grond voor het ontslag zouden zijn:
“(…) you pushed a female colleague after which she fell and you kicked her while she was lying on the floor. According to the statement of one of your colleagues, he had to intervene to make you stop kicking the female colleague while she was on the floor. Several employees witnessed that the nose of the female employee colleague was bleeding”, en voegt hieraan toe “(…) we established that you were the one attacking the female employee by pushing her and kicking her while she was on the floor, which aggressive behavior is unacceptable”.
De hotelmedewerker heeft het ontslag aangevochten, stellende dat het ontslag kennelijk onredelijk was. Het Gerecht in Eerste Aanleg verklaarde het ontslag nietig, omdat de werkgever niet slaagde in het bewijs van de medegedeelde feiten die aan het ontslag ten grondslag waren gelegd. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie liet het ontslag echter in stand. Het hof oordeelde in rov. 5.1 dat de volgende feiten met voldoende zekerheid vaststaan:
“- in het ‘backstation’ van het Picollorestaurant waarop zicht was vanuit het gedeelte waartoe de gasten toegang hebben, een handgemeen plaatsvond tussen [verzoeker] en [betrokkene 1] met wie [verzoeker] een affectieve relatie heeft gehad en met wie hij een kind heeft,
– [betrokkene 1] hierbij een bloedneus heeft opgelopen,
– [betrokkene 1] is komen te vallen, en
– [verzoeker] op het punt stond te schoppen maar daarvan door een collega ([betrokkene 2]) is weerhouden.”
Het hof vervolgde:
“5.2 Het hof acht hierin, alle omstandigheden van het geval – inclusief de ingrijpende gevolgen voor de hotelmedewerker – in onderling verband en samenhang in aanmerking genomen, een dringende reden voor ontslag op staande voet aanwezig. De Arubaanse hotels geven extra aandacht aan behoorlijk optreden van hun personeel in het algemeen (ook als geen gasten in de buurt zijn) en stellen zware sancties op onbehoorlijk gedrag, hetgeen aan dit personeel ook bekend is. In de jurisprudentie van het GEA en het Hof wordt hiermee rekening gehouden. Het toerisme is nu eenmaal cruciaal voor de economie van Aruba. Het is van algemeen belang dat de goede naam van Aruba (‘one happy island’) bij de overwegend Amerikaanse toerist niet wordt aangetast.”
Cassatieprocedure
De hotelmedewerker betoogt in cassatie dat de in rov. 5.1 van het vonnis van het hof vastgestelde feiten niet stroken met de ontslaggrond die Hyatt Aruba in de ontslagbrief aan hem heeft meegedeeld. Aldus miskent het hof het op art. 7A:16125o BWA (vgl. art. 7:677 lid 1 BW) gebaseerde fixatiebeginsel dat inhoudt dat de ontslagmededeling de ontslaggronden fixeert.
De hotelmedewerker vindt met deze klacht A-G De Vries Lentsch-Kostense aan zijn zijde. In haar conclusie wijst zij onder meer op de discrepantie tussen enerzijds de mededeling dat de hotelmedewerker zijn vrouwelijke collega nog zou hebben geschopt terwijl zij al op de grond lag en anderzijds de vaststelling van het hof dat de hotelmedewerker op het punt stond haar te schoppen, maar daarvan werd weerhouden. De A-G constateert dat het hof geen overweging heeft gewijd aan de vraag of het aannemelijk en voor de werknemer voldoende duidelijk was dat hij ook op staande voet zou zijn ontslagen als de werkgever dit ontslag slechts kon baseren op (kort gezegd) een poging tot schoppen en niet op het daadwerkelijk schoppen van de collega.
De Hoge Raad is hetzelfde oordeel toegedaan. Bij de bespreking van de klacht merkt de Hoge Raad eerst op dat de strekking van art. 7A:1615o BWA dezelfde is als van art. 7:677 lid 1 BW, namelijk dat voor de wederpartij onmiddellijk duidelijk moet zijn welke eigenschappen of gedragingen aanleiding waren voor het beëindigen van de dienstbetrekking (rov. 3.4.2) en dat de werkgever, bij betwisting door de werknemer, moet stellen en bewijzen dat de meegedeelde ontslaggrond zich heeft voorgedaan en is aan te merken als dringende reden (rov. 3.4.3). De Hoge Raad refereert vervolgens aan het recente arrest van 26 september:
“3.4.4 Ingeval slechts een gedeelte van het door de werkgever als dringende reden voor het ontslag aan de werknemer meegedeelde feitencomplex komt vast te staan, is het ontslag op staande voet alleen geldig als het gedeelte van de feiten dat vaststaat op zichzelf kan worden beschouwd als een dringende reden, en voor de werknemer in het licht van de aanzegging en de overige omstandigheden van het geval onmiddellijk duidelijk was dat de werkgever hem ook zou hebben ontslagen indien deze, anders dan hij blijkens de ontslagaanzegging meende, daarvoor niet meer grond zou hebben gehad dan in rechte is komen vast te staan, althans dat daaromtrent bij de werknemer, gelet op de omstandigheden van het geval, in redelijkheid geen twijfel kan hebben bestaan (vgl. HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2806, NJ 2014/408).”
Tegen deze achtergrond slaagt de klacht van verzoeker:
“3.5.1 Het hof heeft in rov. 5.2 geoordeeld dat de door hem in rov. 5.1 vermelde feiten een dringende reden voor ontslag op staande voet opleveren. Daarbij heeft het hof echter geen kenbaar verband gelegd met de ontslaggrond die door Hyatt in haar brief van 27 oktober 2010 aan [verzoeker] is medegedeeld. Aldus heeft het hof hetzij de hiervoor in 3.4.2 en 3.4.4 vermelde regels miskend, hetzij zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.”
In het kader van de vraag of een ontslag op staande voet kennelijk onredelijk was kan de rechter dus niet steeds volstaan met een beoordeling of de door hem vastgestelde feiten inderdaad een dringende reden opleveren en dus het ontslag op staande voet rechtvaardigen. Hij zal zich ook rekenschap moeten geven van een eventuele discrepantie tussen de vastgestelde feiten en de bij het ontslag medegedeelde feiten. In dat geval zal namelijk de rechter in zijn motivering voldoende kenbaar aandacht moeten besteden aan de vraag of de werknemer ook op staande voet zou zijn ontslagen indien de werkgever – anders dan deze bij de ontslagaanzegging meende – daarvoor niet meer grond zou hebben gehad dan hetgeen in rechte komt vast te staan en of dit laatste voor de werknemer in het licht van de gehele inhoud van die aanzegging en de overige omstandigheden van het geval ook duidelijk moet zijn geweest.