HR 15 maart 2013, LJN BY6165
Het (pre)pensioenprotocol waarbij werkgevers in het Beroepsgoederenvervoer waren aangesloten laat geen andere uitleg toe dan dat de prepensioenregeling inging per 1 januari 2002, ter vervanging van de op dat moment beëindigde VUT-regeling.
Partijen in deze zaak zijn het Prepensioenfonds voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen, een (bedrijfstak)pensioenfonds in de zin van (thans) de Pensioenwet, dat de prepensioenregeling uitvoert voor ondernemingen in het beroepsgoederenvervoer, en enkele werkgevers in het beroepsgoederenvervoer (hierna: werkgevers).
De werkgevers waren in de periode van 1 januari 2002 tot 20 februari 2003 lid van de werkgeversorganisatie in het beroepsgoederenvervoer Transport en Logistiek Nederland (hierna: TLN). TLN was partij bij het “Protocol Onderhandelingsaccoord (hierna: het protocol) dat op 29 november 2000 is overeengekomen. In dit protocol zijn afspraken gemaakt over het invoeren per 1 januari 2002 van een prepensioenregeling ter vervanging van de VUT-regeling.
Op 20 februari 2003 is deelneming aan het Prepensioenfonds wettelijk verplicht gesteld op grond van art. 2 lid 1 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (hierna: Wet Bpf 2000).
Het Prepensioenfonds heeft de werkgevers (ook) over de periode van 1 januari 2002 tot 20 februari 2003 premienota’s doen toesturen waarop onder meer was vermeld: ‘Prepensioenpremie verplicht’. Deze nota’s zijn door de werkgevers voldaan. Vervolgens hebben de werkgevers het Prepensioenfonds echter op verschillende tijdstippen na 20 februari 2003 verzocht om terugbetaling van die premies, aan welke verzoeken Prepensioenfonds niet heeft voldaan. De werkgevers hebben daarom een verklaring voor recht gevorderd dat de premies over voornoemde periode onverschuldigd zijn betaald, met veroordeling van het Prepensioenfonds tot terugbetaling.
Naar de kern genomen gaat het in deze procedure om de vraag of in het (pre)pensioenprotocol de verplichting is opgenomen om (pre)pensioenpremie te betalen met ingang van 1 januari 2002 of dat slechts medewerking zou worden verleend aan de totstandkoming van een verplichte pensioenregeling in de zin van de wet Bpf 2000, die – anders dan kennelijk werd beoogd – pas met ingang van 20 februari 2003 is gerealiseerd.
Het hof heeft gekozen voor de laatste uitleg en heeft op die grond geoordeeld dat de werkgevers onverschuldigd premie hebben betaald tussen 1 januari 2002 en 20 februari 2003.
In cassatie klaagt het Prepensioenfonds met succes over deze uitleg van het protocol. Volgens de Hoge Raad laat het protocol geen andere uitleg toe dan dat de prepensioenregeling inging per 1 januari 2002, namelijk ter vervanging van de op dat moment beëindigde VUT-regeling. Indien het oordeel van het hof, aldus de Hoge Raad, uitsluitend betrekking heeft op de verplichting tot premiebetaling en erop neerkomt dat een zodanige verplichting slechts kon worden gebaseerd op een verplichte prepensioenregeling in de zin van de Wet Bpf 2000, kan die uitleg evenmin stand houden. In dat geval heeft het hof namelijk hetzij miskend dat het enkele gebruik van het woord “bedrijfstakheffing” nog niet uitsluit dat die heffing voortvloeit uit het Protocol zelf, hetzij zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd, aangezien zijn uitleg van het Protocol zou leiden tot het onaannemelijke rechtsgevolg dat in de periode tussen 1 januari 2002 en 20 februari 2003 wel een prepensioenregeling zou bestaan, maar geen verplichting tot premiebetaling (rov. 3.3.2).
Ook Advocaat-Generaal Hammerstein concludeerde dat de uitleg die het hof aan het protocol had gegeven – hoewel in hoge mate feitelijk en in zoverre voorbehouden aan het hof als feitenrechter – geen stand kon houden, omdat deze zou leiden tot het ongerijmde resultaat dat tussen de beide regelingen een gat viel van meer dan een jaar (conclusie, sub 2.10). Overigens wees Hammerstein erop dat het protocol aan de hand van de objectieve CAO-maatstaf diende te worden uitgelegd en dat in het licht daarvan ’s hofs (van de tekst van het protocol afwijkende) uitleg a fortiori onbegrijpelijk was.