Alle berichten van: Mette van Asperen


HR 11 januari 2013  LJN BX8359 en BX8360

De bestuursrechtelijke rechtspraak in geval van overschrijding van de redelijke termijn in procedures waarop art. 6 EVRM niet van toepassing is, zoekt aansluiting bij de rechtspraak van het EHRM over de uitleg van art. 6 EVRM. Een overeenkomstige toepassing van art. 6 EVRM gaat niet zo ver dat deze ook het geval omvat waarin alleen wordt geklaagd over de duur van de bezwaarprocedure zonder dat daarop een behandeling door een rechter is gevolgd; zij omvat evenmin het geval waarin alleen wordt geklaagd over de duur van de aanvraagfase, ook niet indien daarop een behandeling door de rechter is gevolgd. (meer…)

Vzr. Rb. Amsterdam 4 december 2012, LJN BY6220

De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft aan de Hoge Raad onder meer de prejudiciële vraag gesteld of in zaken die niet vallen onder art. 1019b lid 1 jo. 1019c Rv (niet- IE zaken) ook de mogelijkheid bestaat van bewijsbeslag. (meer…)

HR 7 december 2012, LJN BY5384

Waar het hof heeft geoordeeld dat beëindiging van de alimentatie per 1 mei 2009 zodanig ingrijpend van aard is dat deze niet van de vrouw kon worden gevergd, is volgens de Hoge Raad niet begrijpelijk hoe het hof tot het oordeel is gekomen dat beëindiging van de alimentatie per 1 mei 2010 niet zodanig ingrijpend meer is. (meer…)

HR 23 november 2012 (Belastingkamer), LJN BW7740

De afbakening van de kring van verzekerden in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) vormt geen onderscheid dat uitsluitend op nationaliteit is gebaseerd. De regeling maakt immers mede onderscheid naar verblijfsstatus. Het maken van onderscheid in de kring van verzekerden voor de AKW behoeft daarom niet te worden gerechtvaardigd door zeer gewichtige redenen. Bepalend is of een dergelijk onderscheid wordt gerechtvaardigd door toereikende argumenten. Dat is, ook voor betrokkenen, van wie enkelen al vele jaren in Nederland wonen, het geval. (meer…)

HR 16 november 2012, LJN BX5573 (X/Raad voor de Kinderbescherming)

Gelet op het fundamentele belang van het beginsel van hoor en wederhoor, waarvan de naleving essentieel is voor een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak, dient de rechter, indien sprake is van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs twijfel kan bestaan of de oproep door de opgeroepene is ontvangen, onderzoek naar die ontvangst te doen en, indien daartoe aanleiding bestaat, de datum van de mondelinge behandeling te verplaatsen of een nieuwe mondelinge behandeling te bepalen. (meer…)

Cassatieblog.nl