Dossier: Goederenrecht


HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1108

Klaarblijkelijk berust het oordeel van het hof over een beroep op het gezag van gewijsde van een Belgisch verstekvonnis op zijn uitleg van het Belgisch recht. Klachten stuiten af op art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO. Verder: beperkte strekking eis inschrijving in rechtsmiddelenregister.

(meer…)

 

Hoge Raad 1 juli 2022 (COÖPERATIEVE RABOBANK U.A. / de vof), ECLI:NL:HR:2022:984

In dit vlog bespreekt Martijn Scheltema of het goederenrechtelijk onoverdraagbaar maken van een vordering ook meebrengt dat die niet kan worden verpand.

 

Cassatievlog #025 is ook als podcast beschikbaar.

HR 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:628 (X / Stichting Het Utrechts Landschap)

(i) Een digitale zitting is niet naar zijn aard niet openbaar. Het beperken van de openbaarheid van een zitting – door slechts enkele mensen digitaal toe te laten – is niet in strijd met art. 6 EVRM en art. 121 van de Grondwet.
(ii) Het vergoedingsrecht voor erfpachtafhankelijke opstalrechten op grond van art. 5:105 lid 3 BW in samenhang met art. 5:99 BW geldt ook voor afhankelijke opstalrechten die vóór 1 januari 1992 bestonden.  (meer…)

HR 21 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:61

In het huurrecht is van belang of sprake is van een voorziening die naar zijn aard onlosmakelijk met de gehuurde woonruimte verbonden is (een ‘onroerende aanhorigheid’). Als daarvan sprake is, kunnen bepaalde daaraan verbonden lasten niet door de verhuurder bij de huurder in rekening worden gebracht. De Hoge Raad heeft in dit arrest beslist dat de vraag of sprake is van zo’n onroerende aanhorigheid mede kan worden bepaald aan de hand van art. 3:4 BW. Daarnaast heeft de Hoge Raad beslist dat art. 7:237 lid 2 BW voorgaat op de Warmtewet 2014. (meer…)

HR 9 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:524 (Van Dooren q.q. / X Holding)

1) Rangwijziging is ook mogelijk ten aanzien van het recht van pand.
2) Rust een pandrecht op een vordering, dan is de pandhouder bevoegd in en buiten rechte nakoming van de vordering te eisen en betalingen in ontvangst te nemen. Deze in art. 3:246 lid 1 BW geregelde bevoegdheden strekken zich uit over alle vorderingen die door de pandgever aan de pandhouder zijn verpand, ongeacht het beloop van de vordering waarvoor het pandrecht is verstrekt. (meer…)

HR 13 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1785, ECLI:NL:HR:2020:1786 en ECLI:NL:HR:2020:1787

Art. 3:4 lid 1 en 2 BW bevatten elk een zelfstandige grond voor bestanddeelvorming van een zaak met een hoofdzaak. Voor bestanddeelvorming op grond van art. 3:4 lid 2 BW geldt een zuiver fysiek criterium. Niet relevant is wat de vermogensrechtelijke gevolgen zijn van de eventuele afscheiding van de zaak en de hoofdzaak, en of na afscheiding herstel kan plaatsvinden. (meer…)

Cassatieblog.nl