Selecteer een pagina

Dossier: Verbintenissenrecht


HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854 (Gemeente De Ronde Venen/SNU en Stedin)

Als wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling voor opzegging, dan is een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd in beginsel opzegbaar. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat. Het hof heeft in dit geval ten onrechte aangenomen dat de gemeente een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging nodig had, enkel omdat voor de overeenkomst een voor het nutsbedrijf ongunstiger (publiekrechtelijke) regeling in de plaats trad. (meer…)

HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8449 (X/Spektrum Financieringen)

De materiële rechtsverhouding die tussen partijen bestaat, verandert niet door een veroordelend vonnis met betrekking tot een deel van de vordering. (meer…)

HR 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8098 (Subat/X)

De rechter kan onder omstandigheden de matigingsbevoegdheid van art. 6:94 BW ook – analoog – toepassen op een zogenaamd oneigenlijk boetebeding. Voor matiging is, net als bij een zuiver boetebeding, pas aanleiding bij bijzondere omstandigheden. (meer…)

HR 8 juli 2011, LJN ECLI:NLHR:2011:BQ1684 (G4 Beheer / Hanzevast)

Een niet-gerechtvaardigde ontbindingsverklaring in de zin van artikel 6:267 BW is nietig, maar daarmee is geen nietigheid in de zin van artikel 3:40 BW bedoeld. Schadevergoeding wegens een tekortkoming in de nakoming op de voet van artikel 6:74 BW kan ook het positief contractsbelang omvatten. (meer…)

HR 8 juli 2011,  ECLI:NL:HR:2011:BQ5068

Kan het leerstuk van non-conformiteit bij koop betrekking hebben op de bij een overname-overeenkomst bedongen goodwill? En: in welke mate wordt de mogelijkheid om wijziging van een overeenkomst te verlangen wegens dwaling beïnvloed door de verjaringsregel terzake van de rechtsvordering tot vernietiging op die grond? (meer…)

HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0593

Als twee schuldenaren zich beide hebben verbonden tot een niet-doen, dan is geen sprake van hoofdelijke verbondenheid in de zin van art. 6:6 BW. De nakoming door één schuldenaar bevrijdt immers de andere schuldenaar niet; deze blijft gehouden tot een niet-doen. (meer…)

Cassatieblog.nl