HR 2 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:701 

De woorden ‘het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht’ in art. 7:262 lid 1 BW hebben betrekking op elk van de vier wettelijke categorieën vergoedingen waarover de huurcommissie voor een bepaald tijdvak om een uitspraak was verzocht, te weten (i) huurprijzen, (ii) kosten voor de nutsvoorzieningen met een individuele meter, (iii) servicekosten en (iv) de energieprestatievergoeding. Een verdere uitsplitsing binnen een categorie is niet aangewezen.

De casus en de beslissingen in de feitelijke instanties

Change= c.s. verhuren een pand waar 95 huurders een studio huren. De huurders hebben op de voet van art. 7:260 BW bij de huurcommissie bezwaar gemaakt tegen de eindafrekening voor de servicekosten over 2019. Tijdens deze procedure bij de huurcommissie oordeelde de kantonrechter, in een procedure waarin door een van de huurders de geldigheid van een zogenoemde dienstenovereenkomst ter discussie was gesteld, dat de dienstenovereenkomst onredelijk was in de zin van art. 7:264 BW. Volgens de kantonrechter waren de betreffende diensten servicekosten in de zin van art. 7:237 BW. Naar aanleiding van dit vonnis hebben Change= c.s. de huurders een herziene eindafrekening servicekosten 2019 gestuurd, waarin ook de betreffende diensten waren meegenomen. De huurcommissie heeft echter geen acht geslagen op de herziene eindafrekening, omdat deze te laat was overgelegd.

In deze procedure hebben Change= c.s. gevorderd de servicekosten voor iedere huurder vast te stellen overeenkomstig de herziene afrekening over 2019, te weten op € 162,41 per maand. De kantonrechter heeft de servicekosten vastgesteld op € 42,61 per maand.

Het hof heeft Change= c.s. niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep. Het overwoog dat de huurders de huurcommissie hebben gevraagd om een oordeel over de servicekosten over 2019 en dat de beslissing van de kantonrechter daarom een beslissing was ‘over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht’ als bedoeld in art. 7:262 lid 1 BW. Volgens het hof was daarom het rechtsmiddelenverbod van art. 7:262 lid 2 BW van toepassing.

De Hoge Raad

 Change= c.s. klagen in cassatie dat het hof heeft miskend dat ‘het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht’ in art. 7:262 lid 1 BW slechts ziet op servicekosten die de verzoeker in zijn verzoek op de voet van art. 7:260 lid 1 BW aan de huurcommissie ter beoordeling heeft voorgelegd. In dit geval zouden daartoe niet behoren de servicekosten die pas op de herziene eindafrekening waren opgenomen.

 De Hoge Raad overweegt dat in art. 7:262 lid 1 BW wordt verwezen naar de paragrafen 1 en 2 van onderafdeling 7.4.5.2 BW (“Huurprijzen en andere vergoedingen”). De wet onderscheidt in deze onderafdeling vier categorieën vergoedingen, te weten (i) huurprijzen, (ii) kosten voor de nutsvoorzieningen met een individuele meter, (iii) servicekosten en (iv) de energieprestatievergoeding. Deze vergoedingen worden op uiteenlopende wijze vastgesteld. Gelet daarop ligt het in de rede om voor de toepassing van het rechtsmiddelenverbod van art. 7:262 lid 2 BW te onderscheiden tussen deze vergoedingen. Daarbij valt ook rekening te houden met het tijdvak waarop de vergoedingen betrekking hebben. De woorden ‘het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht’ moeten daarom zo worden opgevat dat zij betrekking hebben op elk van de vier hiervoor genoemde categorieën vergoedingen waarover de huurcommissie voor een bepaald tijdvak om een uitspraak was verzocht:

“Dat betekent bijvoorbeeld dat als de huurcommissie slechts om een uitspraak is verzocht met betrekking tot servicekosten, en vervolgens bij de kantonrechter niet alleen wordt gevorderd daarover een andere beslissing te geven, maar ook om een beslissing te geven over kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter, het rechtsmiddelenverbod alleen de beslissing van de kantonrechter over de servicekosten treft. Is de huurcommissie slechts om een uitspraak verzocht met betrekking tot servicekosten in een bepaald tijdvak, en wordt vervolgens bij de kantonrechter niet alleen gevorderd daarover een andere beslissing te geven, maar ook om een beslissing te geven over servicekosten in een ander tijdvak, dan treft het rechtsmiddelenverbod alleen de beslissing van de kantonrechter over de servicekosten in het eerstgenoemde tijdvak.”

Met het oog op de praktische hanteerbaarheid van dit stelsel acht de Hoge Raad een verdere uitsplitsing binnen een categorie niet aangewezen. Derhalve is niet van belang of over elk van de kostenposten binnen die categorie, waarover de kantonrechter had te beslissen, ook een uitspraak van de huurcommissie was verzocht.

Afdoening

De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit is conform de conclusie van A-G Van Peursem.

Share This

Cassatieblog.nl