HR 14 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR0119 (X c.s./M.E. Beheer c.s.)

Indien de statuten van een vennootschap bepalen dat haar bestuurder ook in geval van tegenstrijdig belang bevoegd is de vennootschap te vertegenwoordigen, is die bestuurder gehouden de algemene vergadering van aandeelhouders (AvA) zo tijdig te informeren over de aanwezigheid van een tegenstrijdig belang dat deze in de gelegenheid is de haar in art. 2:256 (tweede volzin) BW toegekende bevoegdheid uit te oefenen. De bestuurder die nalaat de AvA te informeren wordt echter niet reeds daardoor wegens een tegenstrijdig belang onbevoegd de vennootschap te vertegenwoordigen.

Betrokkene 1 in deze zaak was houder van alle certificaten van de aandelen in M.E. Beheer BV en tevens enig bestuurder van die vennootschap. De statuten van M.E. Beheer bepalen dat ieder lid van de raad van bestuur de vennootschap vertegenwoordigt, óók in het geval dat de vennootschap een tegenstrijdig belang heeft met een lid van de raad van bestuur. M.E. Beheer had enkele dochtermaatschappijen. X verrichtte op basis van een overeenkomst van opdracht werkzaamheden voor M.E. Beheer. Na het overlijden van Betrokkene 1 heeft X zich laten inschrijven als bestuurder van M.E. Beheer (op basis van de notulen van een AvA waarin Betrokkene 1 ermee zou hebben ingestemd dat X bij diens overlijden als bestuurder zou fungeren). Vervolgens heeft X namens M.E. Beheer en enkele van haar dochtermaatschappijen een tweetal – ingrijpende – overeenkomsten gesloten, waarbij (onder meer) enkele dochtermaatschappijen zijn verkocht aan een zakenpartner van Betrokkene 1 en een door hem bestuurde vennootschap.

De erfgenamen van Betrokkene 1, die tezamen alle certificaten zijn gaan houden, menen dat M.E. Beheer c.s. niet gebonden zijn aan deze overeenkomsten, omdat de belangen van X daarbij tegenstrijdig waren aan die van M.E. Beheer (art. 2:256 BW). X had daarom de AvA moeten informeren, hetgeen hij heeft nagelaten. Dat brengt volgens de erfgenamen mee dat X niet bevoegd was om M.E. Beheer te vertegenwoordigen. Het hof volgt dit betoog en acht M.E. Beheer c.s. niet gebonden aan de overeenkomsten.

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof, zowel ten aanzien van het oordeel van het hof dat sprake was van een tegenstrijdig belang, als voor wat betreft de consequenties van het niet informeren van de AvA over het bestaan van een tegenstrijdig belang voor de vertegenwoordigingsbevoegdheid van X.

De Hoge Raad stelt met betrekking tot het leerstuk tegenstrijdig belang – onder verwijzing naar het Bruil-arrest (HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0033) – onder meer het volgende voorop:

“(…)  Voor de toepassing van art. 2:256 is niet vereist dat zeker is dat de betrokken rechtshandeling daadwerkelijk tot benadeling van de vennootschap zal leiden, doch is voldoende dat de bestuurder te maken heeft met zodanig onverenigbare belangen dat in redelijkheid kan worden betwijfeld of hij zich bij zijn handelen uitsluitend heeft laten leiden door het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming. De vraag of een tegenstrijdig belang bestaat, kan slechts worden beantwoord met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete geval.
Bij het ontbreken van een inhoudelijk afwijkende regeling in de statuten, zal een beroep op art. 2:256 ter aantasting van een namens de vennootschap(pen) verrichte rechtshandeling slechts kunnen slagen als een persoonlijk belang van de bestuurder in de hiervoor bedoelde zin tegenstrijdig was met het belang van de vennootschap(pen) en de daaraan verbonden onderneming op grond van daartoe naar voren gebrachte, voldoende geadstrueerde, omstandigheden die zodanig van invloed kunnen zijn geweest op de besluitvorming van de betrokken bestuurder dat hij zich op grond van deze bepaling niet in staat had mogen achten het belang van de vennootschap(pen) en de daaraan verbonden onderneming met de vereiste integriteit en objectiviteit te behartigen en zich van de desbetreffende rechtshandeling had moeten onthouden. (…)”

In dit geval had het hof weliswaar vastgesteld dat sprake was van een persoonlijk belang aan de zijde van X (dat verband hield met zijn positie bij de dochtermaatschappijen), maar had niet (althans onvoldoende kenbaar) beoordeeld of dat belang ook tegenstrijdig was aan het belang van de vennootschap (in die zin dat sprake was van zodanig onverenigbare belangen dat in redelijkheid kan worden betwijfeld of hij zich bij zijn handelen uitsluitend heeft laten leiden door het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming). Het arrest van het hof geeft daarom blijk van een onjuiste rechtsopvatting of is niet begrijpelijk gemotiveerd.

Verder oordeelt de Hoge Raad dat als er al een tegenstrijdig belang aanwezig zou zijn – wat na verwijzing opnieuw zal moeten worden beoordeeld – dit nog niet meebrengt dat X onbevoegd is de vennootschap te vertegenwoordigen:

“Indien de statuten van een vennootschap bepalen [zoals in casu] dat haar bestuurder ook in geval van tegenstrijdig belang bevoegd is de vennootschap te vertegenwoordigen, zal die bestuurder weliswaar gehouden zijn de algemene vergadering zo tijdig te informeren over de aanwezigheid van een tegenstrijdig belang dat deze in de gelegenheid is de haar in de tweede volzin van art. 2:256 toegekende bevoegdheid uit te oefenen, maar de bestuurder die nalaat de algemene vergadering aldus te informeren wordt, anders dan het hof heeft aangenomen, niet reeds daardoor wegens tegenstrijdig belang onbevoegd de vennootschap te vertegenwoordigen.”

Schending van de plicht tot het informeren van de AvA bij de aanwezigheid van een tegenstrijdig belang (welke verplichting werd aangenomen in HR 21 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1849), heeft dus geen repercussies voor de statutaire bevoegdheid van een bestuurder om de vennootschap óók bij een tegenstrijdig belang te vertegenwoordigen. Het hof had ten onrechte anders geoordeeld, zodat het arrest ook op dit punt sneuvelt.

Cassatieblog.nl

Share This