Selecteer een pagina

Waardering vermogensbestanddelen bij afwikkeling Amsterdams verrekenbeding

Gebroken-hart-2HR 28 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3462

De vraag, naar welke methode te verrekenen vermogensbestanddelen van ex-echtgenoten moeten worden gewaardeerd, hangt af van de omstandigheden van het geval, ook indien de waardering betrekking heeft op tot de onderneming van één der ex-echtgenoten behorende onroerende zaken. Daarbij mag de rechter acht slaan op de omstandigheid, dat de onderneming wordt voortgezet na de peildatum, alsmede aan het door partijen terzake de waardering gevoerde partijdebat. Lees meer…

Afstand van eigendomsvoorbehoud en bekrachtiging

HR 28 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3460 (mr. Snippers q.q./Rabobank)

(1) Afstand van een bij de overdracht van een zaak voorbehouden eigendom wordt gedaan door een daartoe strekkende overeenkomst met de wederpartij. (2) Voor bekrachtiging ex art. 3:58 BW is voldoende dat de onmiddellijk belanghebbenden zich niet – in het tijdvak tussen het verrichten van de rechtshandeling en de vervulling van een voor haar geldigheid gesteld wettelijk vereiste – op de nietigheid van de handeling hebben beroepen of zich hebben gedragen op een wijze die onverenigbaar is met de geldigheid van de desbetreffende rechtshandeling. Lees meer…

Klachtplicht en bewijslastverdeling

HR 12 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3593 (FAR Trading / Edco Eindhoven)

Wanneer een schuldenaar (verkoper) zich beroept op de rechtsgevolgen van de klachtplichtregelingen van art. 6:89 en 7:23 BW, ligt het op de weg van de schuldeiser (koper) om te bewijzen dat en wanneer hij heeft geklaagd over gebreken in de prestatie. Het is vervolgens aan de verkoper om te bewijzen dat daarmee niet tijdig is geklaagd. Deze bijzondere regel van bewijslastverdeling wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat de klachtplichtregelingen de strekking hebben de verkoper te beschermen. Als op de verkoper ook het bewijsrisico ter zake van de klacht zelf en het tijdstip daarvan zou rusten, zou aan deze strekking van de klachtplichtregeling te zeer afbreuk worden gedaan. Lees meer…

Verhaal van opruimingskosten na verkeersongeval levert geen doorkruising Brandweerwet of Wegenwet op

HR 12 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3594 (Achmea/Staat)

Art. 1 lid 4 sub b Brandweerwet 1985 ziet uitsluitend op acute gevaarsituaties die veelal de snelle inschakeling van technische hulpmiddelen door de brandweer vereisen. De Wegenwet kent geen regeling voor het verhaal van herstelkosten, noch andere regelingen die door privaatrechtelijk kostenverhaal worden doorkruist. Privaatrechtelijk verhaal van opruimingskosten door de Staat na een verkeersongeval levert dan ook geen doorkruising van het publiekrecht op. Lees meer…

Cassatie in het belang der wet: voorlopige voorziening voor duur van het geding kan ook in verzoekschriftprocedures

HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533 (Cassatie in het belang der wet)

Ook tijdens een verzoekschriftprocedure kan iedere partij verzoeken dat de rechter een voorlopige voorziening treft voor de duur van het geding. Tegen de beschikking waarin dit verzoek wordt toegestaan of afgewezen, kan hoger beroep of cassatieberoep worden ingesteld voordat de eindbeschikking is gewezen. In verzoekschriftprocedures vinden art. 223, 337 lid 1 en 401a lid 1 Rv dus analoge toepassing. Lees meer…

Rechter in eerste aanleg oordeelt over herroeping na falend beroep op doorbreking appelverbod

HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3536 (Verzoeker/TSB)

De Hoge Raad beantwoordt een prejudiciële vraag over de bevoegde rechter ter zake van een verzoek om herroeping van een niet-appellabele beschikking, waartegen in appel tevergeefs met een beroep op de doorbrekingsjurisprudentie is opgekomen. Als de beoordeling in hoger beroep beperkt is gebleven tot een ontkennende beantwoording van de vraag of zich een doorbrekingsgrond voordoet, is de rechter in eerste aanleg de bevoegde rechter in de zin van art. 384 Rv. Lees meer…

De procespositie van minderjarigen in familierechtzaken

kindHR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3535

Het in art. 6 lid 1 EVRM voor een ieder, dus ook voor minderjarigen, gewaarborgde recht op toegang tot de rechter brengt mee dat het recht om te worden gehoord effectief dient te kunnen worden uitgeoefend. Noch uit art. 6 lid 1 EVRM, noch uit art. 12 IVRK of enige andere, Nederland bindende internationale regeling, vloeit voort dat van een effectieve uitoefening van bedoeld recht slechts sprake kan zijn indien de minderjarige zonder tussenkomst van een (wettelijk) vertegenwoordiger kennis kan nemen van alle gedingstukken in de procedure waarin hij of zij wordt gehoord. Lees meer…

Privaatrechtelijke rechtspersoon bevoegd tot instellen vorderingen jegens werkgever wegens niet-nakoming algemeen verbindend verklaarde CAO

HR 28 november 2014, ECLI:HR:2014:3458 (Tido Vesta Nederland B.V./SNCU)

De mogelijkheid voor werkgevers- of werknemersverenigingen om op de voet van art. 10 Wet AVV de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te verzoeken om onderzoek in te stellen naar niet-naleving van bepalingen in een algemeen verbindend verklaarde CAO, brengt niet mee dat toezicht en onderzoek door een privaatrechtelijke partij is uitgesloten. Controle op naleving van de CAO gedurende het tijdvak van de algemeen verbindendverklaring is ook mogelijk nadat dat tijdvak is verstreken.  Lees meer…

Toezichthoudersdilemma: geen aansprakelijkheid AFM als toezichthouder DSB

 HR 21 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3349 (eiseres / AFM)

Bij het beoordelen van de vraag of bij het toezicht zoals dat door de toezichthouder is uitgeoefend is voldaan aan de eisen die aan behoorlijk en zorgvuldig toezicht moeten worden gesteld, komt het aan op alle omstandigheden van het geval. Hierbij vormt de beleids- en beoordelingsvrijheid van de toezichthouder, die de rechter tot een terughoudende toetsing noopt, een belangrijk gezichtspunt. De Hoge Raad bevestigt met dit oordeel zijn eerdere jurisprudentie in het arrest Vie d’Or over (mogelijke) aansprakelijkheid van een wettelijke toezichthouder. Lees meer…

Archief

Cassatieblog.nl