Selecteer een pagina
Toedoen achterman niet vereist voor toerekening schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid

Toedoen achterman niet vereist voor toerekening schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid

HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4909 (Fujitsu/Exel)

Voor toerekening van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan ook plaats zijn ingeval de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de bevoegdheid van de pseudo-gevolmachtigde op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de onbevoegd vertegenwoordigde achterman komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Een “toedoen” van de achterman is daarvoor niet noodzakelijk. De omstandigheid dat de pseudo-gevolmachtigde en de achterman geen deel uitmaakten van een ondoorzichtige groep van organisaties, kan niet bijdragen aan het oordeel dat geen sprake is van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. Lees meer…

Prejudiciële vraag over uitleg begrip ‘geldige reden’ in Merkenrichtlijn

Prejudiciële vraag over uitleg begrip ‘geldige reden’ in Merkenrichtlijn

Hoge Raad 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4915 (Leidseplein Beheer B.V./Red Bull GmbH)

Het begrip ‘geldige reden’ in de zin van art. 2.20 lid 1 sub c BVIE moet thans worden uitgelegd in overeenstemming met het begrip ‘geldige reden’ in de zin van art. 5 lid 2 Merkenrichtlijn. Het criterium zoals geformuleerd in het arrest Claeryn/Klarein mist volgens de Hoge Raad toepassing. De Hoge Raad stelt een prejudiciële vraag over de invulling van het begrip ‘geldige reden’. Lees meer…

Beroepsfout rechtsbijstandsverlener wegens verstrijken van verjaringstermijn

Beroepsfout rechtsbijstandsverlener wegens verstrijken van verjaringstermijn

HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV2719

Een rechtsbijstandsverlener dient zijn cliënt te wijzen op de toepasselijkheid van de korte verjaringstermijn van art. 7:23 lid 2 BW, en op de mogelijkheid van stuiting van die termijn. Het oordeel van het hof dat de rechtsbijstandsverlener in casu vrijuit moest gaan, omdat de cliënt reeds had besloten de zaak te laten rusten, is niet begrijpelijk dan wel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof heeft immers niet vastgesteld dat de cliënt de vordering evenmin tijdig zou hebben gestuit indien deze zou zijn gewezen op de verjaringstermijn, noch dat de rechtsbijstandsverlener ervan mocht uitgaan dat de cliënt van stuiting wilde afzien.  Lees meer…

Pensioenaanspraken verjaren niet

Pensioenaanspraken verjaren niet

HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT8462

Pensioenaanspraken op grond van deelnemerschap in het Bedrijfstakpensioenfonds (BPF) vloeien zelfstandig en rechtstreeks voort uit het Pensioenreglement. Als voldaan is aan de in dat reglement neergelegde voorwaarden, is het ontstaan van pensioenaanspraken niet (ook nog) afhankelijk van een daartoe strekkende handeling van (het bestuur van) BPF. Van verjaring op de voet van art. 3:307 BW kan daarom geen sprake zijn. Lees meer…

Verpanding met verzamelpandakte is geldig

Verpanding met verzamelpandakte is geldig

HR 3 februari 2012, LJN ECLI:NL:HR:2012:BT6947 (Dix q.q./ING Bank)

Vorderingen kunnen rechtsgeldig worden verpand met een verzamelpandakte, waarbij de bank optreedt als gevolmachtigde van de – slechts generiek omschreven – pandgevers. Dat de namen van de pandgevers in de verzamelpandakte niet zijn vermeld, maakt de vorderingen niet onvoldoende bepaald in de zin van art. 3:84 lid 2 BW. Wel moet de datering van de stampandakte en het volmachtbeding vaststaan. Lees meer…

Prejudiciële vragen over toepasselijk recht op arbeidsovereenkomst

Prejudiciële vragen over toepasselijk recht op arbeidsovereenkomst

HR 3 februari 2012, LJN ECLI:NL:HR:2012:BS8791

Welk recht is van toepassing op de arbeidsovereenkomst in het geval waarin arbeid uitsluitend en langdurig in Nederland werd verricht, maar waarin alle overige relevante aanknopingfactoren wijzen op verbondenheid met Duitsland? Is dat het Duitse recht op grond van de exceptieclausule aan het slot van art. 6 lid 2 EVO? Of toch – uit oogpunt van werknemersbescherming – het Nederlands recht, zijnde het land waar werknemer gewoonlijk zijn arbeid verricht? De Hoge Raad stelt prejudiciële vragen aan het HvJEU over de uitleg van art. 6 lid 2 EVO. Lees meer…

Kind van de (ver)rekening?

Kind van de (ver)rekening?

HR 27 januari 2012, LJN ECLI:NL:HR:2012:BU3777

Het uitzonderingskarakter van art. 6:130 lid 1 BW brengt mee dat een beroep op verrekening jegens een cessionaris slechts kan worden aanvaard als de tegenvordering van de schuldenaar voldoende nauw samenhangt met de gecedeerde vordering. De enkele omstandigheid dat vordering en tegenvordering in hetzelfde document zijn geregeld, brengt niet noodzakelijk mee dat zij uit dezelfde rechtsverhouding voortvloeien. Lees meer…

Redelijkheid is grond voor bijzondere (forfaitaire) vergoeding aan uittredende aandeelhouder

Redelijkheid is grond voor bijzondere (forfaitaire) vergoeding aan uittredende aandeelhouder

HR 27 januari 2012, LJN ECLI:NL:HR:2012:BU4970

Een redelijke wetstoepassing van art. 2:343 BW brengt mee dat de rechter bij de waardebepaling van de over te nemen aandelen een forfaitaire vergoeding kan opnemen ter hoogte van de wettelijke rente, strekkende tot compensatie van het nadeel dat de uittredende aandeelhouder lijdt bij overdracht van aandelen voorafgaand aan de definitieve vaststelling van de waarde daarvan, door een verschil tussen die waarde en het bij wijze van voorschot betaalde bedrag. De omstandigheid dat geen wettelijke rente is gevorderd, behoefde de Ondernemingskamer niet te weerhouden van toekenning van die vergoeding. Omdat de koopsom pas opeisbaar wordt twee weken nadat de onherroepelijke uitspraak waarbij deze is vastgesteld is betekend, kan deze uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Lees meer…

Hoge Raad bevestigt in-beginsel-recht op pleidooi in appèl

Hoge Raad bevestigt in-beginsel-recht op pleidooi in appèl

HR 27 januari 2012, LJN ECLI:NL:HR:2012:BU8513 (Weef c.s./Banque Artesia) en ECLI:NL:HR:2012:BU7254 (V./Verster q.q.)

Bij de beoordeling van een door de wederpartij gemaakt bezwaar tegen een verzoek om pleidooi, of van wat de eisen van een goede procesorde verlangen, kan van belang zijn of de procedure bij toewijzing van dat verzoek onredelijk wordt vertraagd. De rechter dient daartoe de procedure in haar geheel te bezien. In dat verband is onder meer van belang of partijen, in eerste instantie dan wel in hoger beroep, hun standpunten al mondeling hebben uiteengezet. Als de partij die pleidooi in appèl verzoekt dat noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep heeft gedaan, moet het pleidooiverzoek in beginsel zonder meer worden toegewezen en dient de motivering van een afwijzing van het verzoek aan nog hogere eisen te voldoen dan zonder deze bijzonderheid het geval zou zijn. Lees meer…

Gerechtelijke omzwervingen door schending verbod van terugverwijzing

Gerechtelijke omzwervingen door schending verbod van terugverwijzing

HR 27 januari 2012, LJN ECLI:NL:HR:2012:BU6510

De rechter naar wie het geding door de Hoge Raad is verwezen, dient het geding zelf verder te behandelen en af te doen zonder dit weer te verwijzen. Dit is slechts anders indien de Hoge Raad bij zijn verwijzing met zoveel woorden de mogelijkheid tot verdere verwijzing heeft geopend. Omdat de Hoge Raad dat in dit geval in de eerste cassatieprocedure niet had gedaan, had het Amsterdamse hof het geding niet mogen terugverwijzen naar de rechtbank Rotterdam. Lees meer…

Archief

Cassatieblog.nl