Winbare bodembestanddelen bij onteigening: verdeling van het voordeel bij helfte is geen uitgangspunt
HR 2 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1543 en ECLI:NL:HR:2020:1542
Wanneer in een onteigeningszaak sprake is van winbare bodembestanddelen, geldt niet als uitgangspunt dat de vergoeding daarvoor moet worden gesteld op de helft van het voordeel dat de onteigenaar door de aanwezigheid daarvan heeft. Dat uitgangspunt geldt alleen voor (juridisch) onwinbare bodembestanddelen. Of een aparte vergoeding voor winbare bodembestanddelen wordt begroot, hangt af van de waarderingsmethode. De verdeling tussen onteigende en onteigenaar van die eventuele aparte vergoeding hangt af van de omstandigheden van het geval. Overigens kan de rechtbank met inachtneming van de juiste maatstaf wel degelijk komen tot een verdeling bij helfte van het voordeel voor de onteigenaar. Lees meer…
Geen uitbreiding art. 80 lid 1 RO tot schending van het Unierecht
HR 9 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1591
Er bestaat geen aanleiding de in art. 80 lid 1 RO genoemde gronden van cassatie uit te breiden tot schending van het Unierecht. Het Unierecht vormt immers onderdeel van de Nederlandse rechtsorde en neemt voor de toepassing van art. 80 lid 1 RO geen uitzonderingspositie in. Lees meer…
Prejudiciële vraag: Gebleken onschuld criterium
HR 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1526
Het gebleken onschuld-criterium is niet in strijd met art. 6 lid 2 EVRM. Wel leidt deze verdragsbepaling ertoe dat strikte eisen moeten worden gesteld aan de wijze waarop toepassing wordt gegeven aan dat criterium en de wijze waarop een beslissing tot afwijzing van de vordering tot schadevergoeding wordt gemotiveerd. Lees meer…
Besluitaansprakelijkheid; maatstaf causaal verband en hypothetisch rechtmatig besluit
HR 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1510
Het condicio sine qua non-verband bij besluitenaansprakelijkheid dient te worden vastgesteld aan de hand van de maatstaf hoe het bestuursorgaan zou hebben beslist of gehandeld indien het niet het onrechtmatige besluit had genomen (UWV/X). Bij de beoordeling of het bestuursorgaan een rechtmatig besluit had kunnen nemen in het hypothetisch rechtmatig scenario moet worden uitgegaan van het tijdstip waarop het onrechtmatige besluit is genomen en de op dat tijdstip geldende regelgeving. Lees meer…
Het rechtsmiddelkarakter van het verzet
HR 2 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1546
(i) Het instellen van verzet werkt in beginsel niet door in de verhouding tot de medegedaagden.
(ii) Door het verzet wordt de instantie heropend en voortgezet, maar uitsluitend tussen de oorspronkelijk eiser en de gedaagde die het verzet instelt.
(iii) Of en voor wie een rechtsmiddel openstaat en ten opzichte van welke partijen een rechtsmiddel en de daarop gedane uitspraak werking kunnen hebben, staat niet ter vrije bepaling van partijen. De daarvoor geldende regels zijn van openbare orde. Lees meer…
Wanneer is sprake van een voorrangsregel als bedoeld in art. 7 lid 1 EVO?
HR 18 september 2020 ECLI:NL:HR:2020:1443
In deze Caribische zaak staat de vraag centraal of een dwingende bepaling van Frans verzekeringsrecht kan worden beschouwd als een bepaling van bijzonder dwingend recht als bedoeld in artikel 7 lid 1 van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: “EVO”), en daarmee het toepasselijk recht op de verzekeringsovereenkomst kan doorkruisen. Lees meer…
Hoge Raad is bevoegd kennis te nemen van verzoek om schorsing tenuitvoerlegging van arbitrale beslissingen
HR 25 september 2020 ECLI:NL:HR:2020:1511
Deze zaak gaat (uitsluitend) over de vraag of de Hoge Raad bevoegd is om op grond van artikel 1066 (oud) Rv kennis te nemen van een verzoek van de Russische Federatie tot (voorlopige) schorsing van de tenuitvoerlegging van een aantal arbitrale beslissingen. Bij de Hoge Raad is een cassatieberoep aanhangig, waarin voorligt of deze arbitrale beslissingen moeten worden vernietigd op grond van artikel 1065 (oud) Rv. Lees meer…
Wvggz: geneesheer-directeur tevens psychiater kan medische verklaring opstellen
HR 2 oktober 2020 ECLI:NL:HR:2020:1545
In het kader van een verzoek om verlening van een zorgmachtiging had de rechtbank onder meer overwogen dat, als de medische verklaring en de bevindingen van de geneesheer-directeur (gd) zijn opgesteld door een en dezelfde psychiater, die dus ook gd is, de controlerende taak van de gd illusoir wordt omdat hij dan zichzelf controleert. Niettemin leidde dat niet tot afwijzing van het verzoek, samengevat wegens het volgens de rechtbank betrekkelijke belang van de stukken van de gd. Betrokkene noch de officier van justitie konden zich in deze beoordeling vinden, betrokkene ook niet in het resultaat. Lees meer…
Geen onrechtmatige rechtspraak bij beoordeling toepassing art. 1F Vluchtelingenverdrag
HR 2 oktober 2020 ECLLI:NL:HR:2020:1538
De Hoge Raad laat oordeel hof over beoordeling toepassing art. 1F van het Vluchtelingenverdrag (Vv) in Afghaanse zaken van voormalige KhAD/WAD-(onder)officieren in stand. Lees meer…
Wvggz en Covid-19
HR 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1509
In beginsel moet een psychiater betrokkene persoonlijk observeren en moet de rechtbank het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel mondeling behandelen. Het kan zo zijn dat fysieke aanwezigheid van personen in elkaars nabijheid niet mogelijk of niet verantwoord is, bijvoorbeeld bij een uitbraak van COVID-19. Dan mag worden getelefoneerd, maar verdient beeldbellen de voorkeur. Lees meer…