Albert Heijn-zaak: gemeenschappelijke partijbedoeling vereist geen verklaringen of gedragingen; uitleg franchiseovereenkomst door accountants niet doorslaggevend

Albert Heijn-zaak: gemeenschappelijke partijbedoeling vereist geen verklaringen of gedragingen; uitleg franchiseovereenkomst door accountants niet doorslaggevend

HR 18 juni 2021, ECLI:NL:HR: 2021:957 (Vereniging van Albert Heijn Franchisenemers c.s./Albert Heijn c.s.)

Deze procedure gaat over de financiële afrekening tussen Albert Heijn als franchisegever en het merendeel van haar franchisenemers over 2008 en de jaren daarna. In deze procedure speelt de uitleg van de (standaard) franchiseovereenkomst (“FO”) die tussen partijen is gesloten, een centrale rol. Lees meer…

Overlijden is geen bekrachtiging

HR 25 juni 2021 ECLI:NL:HR:2021:1007

In 2015 heeft de Hoge Raad in twee uitspraken beslist dat een nietige erkenning van een kind (in die gevallen op Curaçao) bekrachtigd kan worden (zie CB 2015-23). In die gevallen bestond de oorzaak van de nietigheid op een zeker moment niet langer  doordat de man die erkend had was gescheiden (en dus geen sprake meer was van een gehuwde man die geen buiten dat huwelijk geboren kind kon erkennen). Bekrachtiging leidt  tot Nederlanderschap met ingang van de datum van erkenning (HR 20 december 2019, besproken in CB 2020-2, rov. 2.9.2). Lees meer…

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek art. 287a Fw?

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek art. 287a Fw?

HR 11 juni 2021 ECLI:NL:HR:2021:859

De schuldenaar kan in hoger beroep opkomen tegen de afwijzing van het primaire verzoek om een bevel tot instemming met een schuldregeling, als de rechtbank (i) ook het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft afgewezen en (ii) de schuldenaar ook daartegen in hoger beroep opkomt of dit subsidiaire verzoek in hoger beroep niet handhaaft. Dit geldt ook als door de rechtbank nog niet is beslist op het subsidiaire verzoek, maar wel op het primaire verzoek. Lees meer…

Prejudiciële vragen: valt verzoek tot ontslag bewindvoerder/mentor onder zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap als bedoeld in art. 798 lid 2 Rv?

Prejudiciële vragen: valt verzoek tot ontslag bewindvoerder/mentor onder zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap als bedoeld in art. 798 lid 2 Rv?

HR 18 juni 2021 ECLI:NL:HR:2021:950

De in art. 798 lid 2 Rv genoemde verwanten behoren tot de personen die een beschermingsmaatregel kunnen verzoeken en daarmee tot degenen die een verzoek kunnen indienen tot ontslag van de curator, bewindvoerder of mentor. Lees meer…

Prejudiciële vragen: hebben pleegouders toestemming nodig voor een uitstapje of vakantie met de minderjarige?

Prejudiciële vragen: hebben pleegouders toestemming nodig voor een uitstapje of vakantie met de minderjarige?

HR 21 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:748

Pleegouders van een minderjarige die onder toezicht van een gecertificeerde instelling is gesteld en uit huis is geplaatst, hoeven geen toestemming te vragen aan de met het gezag belaste ouders voor het meenemen van de minderjarige op vakanties en uitstapjes. Ook hoeven zij geen toestemming te vragen aan de gecertificeerde instelling, tenzij (a) een voorgenomen uitstapje of vakantie de omgangsregeling met de ouders raakt of (b) de gecertificeerde instelling vooraf kenbaar heeft gemaakt dat – gezien haar toezichthoudende taak – voorafgaande toestemming vereist is. Lees meer…

Herroeping arbitraal vonnis: begin termijn art. 1068 lid 2 Rv als beroep wordt gedaan op elk van de drie herroepingsgronden

Herroeping arbitraal vonnis: begin termijn art. 1068 lid 2 Rv als beroep wordt gedaan op elk van de drie herroepingsgronden

28 mei 2021 ECLI:NL:HR:2021:784 

De driemaandentermijn van art. 1068 lid 2 Rv kan – naar gelang de omstandigheden van het geval – voor elke afzonderlijke herroepingsgrond aanvangen op het zelfde moment, of juist op uiteenlopende momenten.
Het gaat in dit geschil om de vraag of een partij de driemaandentermijn van art. 1068 lid 2 Rv voor herroeping van een arbitraal vonnis heeft laten verstrijken en het moment waarop de driemaandentermijn voor elk van de herroepingsgronden van dat artikel aanvangt.  Lees meer…

Prejudiciële vragen: Omvang van het geding bij de kantonrechter na een beslissing van de huurcommissie

Prejudiciële vragen: Omvang van het geding bij de kantonrechter na een beslissing van de huurcommissie

HR 23 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:657

Wanneer een huurder of een verhuurder van een woonruimte tijdig een vordering als bedoeld in art. 7:262 BW instelt, zijn partijen in het geheel niet meer gebonden aan de uitspraak van de huurcommissie. Het is dan aan de kantonrechter om te beslissen over het geschil tussen partijen. Daarmee strookt dat de kantonrechter ook moet beslissen over andere bij de huurcommissie aan de orde gestelde geschilpunten dan door de eiser aan de kantonrechter worden voorgelegd. Het is dus niet nodig dat de gedaagde deze andere geschilpunten als verweer of door middel van een vordering in reconventie aan de orde stelt. Lees meer…

Archief

Cassatieblog.nl