

Prejudiciële vragen: geen bijkomende omstandigheden vereist voor aanspraak op bescherming handelsnaam
HR 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:269
Noodzakelijk en voldoende is dat verwarringsgevaar bestaat bij het relevante publiek. Bij die beoordeling moet onder meer worden gelet op de mate van – intrinsiek aan de naam verbonden of door bekendheid bij het publiek verworven – onderscheidend vermogen van de oudere handelsnaam. Lees meer…

Internationale bevoegdheid bij samenhangende gedaagden
HR 12 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:230
Wanneer een Curaçaose rechter internationaal bevoegd is te oordelen over een van de gezamenlijk in het geding betrokken gedaagden, dan is hij óók bevoegd ten aanzien van de overige gedaagden, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. Dit volgt uit artikel 103 Rv Curaçao. Nu de regels van internationaal bevoegdheidsrecht van openbare orde zijn, dient een rechter deze bepaling ambtshalve toe te passen. Lees meer…

Alleen de rechter kan een faillissement uitspreken
HR 5 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:351
Een faillissement kan alleen maar door de rechter worden uitgesproken. Een faillissement kan niet van rechtswege op grond van art. 350 lid 5 Fw intreden. Wijziging van een rechterlijke uitspraak buiten art. 31-32 Rv zou in strijd komen met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Lees meer…

Wvggz – termijnoverschrijding (art. 5:16 lid 1) leidt niet tot niet-ontvankelijkheid ovj
HR 5 maart 2021 ECLI:NL:HR:2021:349
Rechtbanken hebben tot nu toe verschillend gereageerd op overschrijding van de in art. 5:16, eerste lid, Wvggz genoemde termijn. De bepaling houdt in dat na de mededeling van de geneesheer-directeur aan onder meer een betrokkene dat een verzoek om een zorgmachtiging wordt voorbereid, de officier van justitie binnen vier weken aan onder meer betrokkene zijn beslissing meedeelt of wordt voldaan aan de criteria voor verplichte zorg (en hij dus al dan niet een verzoek gaat indienen). Lees meer…

Een merkrecht, een ouder recht en een nog ouder recht
19 Februari 2021 ECLI:NL:HR:2021:271
De Hoge Raad stelt prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie over de vraag wanneer sprake is van een ouder recht van slechts plaatselijke betekenis, waardoor de merkhouder zijn merkrecht niet kan inroepen tegen de derde die gebruik maakt van dat recht. Lees meer…

Overzicht nieuwe prejudiciële vragen aan de HR
Het overzicht van prejudiciële zaken vermeldt weer een aantal nieuwe civiele zaken waarin op grond van art. 392 Rv prejudiciële vragen aan de Hoge Raad zijn gesteld. De vragen zien op (1) toepasselijkheid van het in art. 128 van de Faillissementswet neergelegde fixatiebeginsel op de vereffening van een nalatenschap (2) vraag of bij art. 7:417 lid 4 BW ook van toepassing is op de korte termijn verhuur van vakantieaccommodaties (onlineplatform Airbnb) (3) vraag over consumentenrecht en (pre)contractuele informatieverplichtingen en (4) uitleg van het criterium ‘geen of een verwaarloosbare tegenprestatie’ van de verhuurder uit het Nellestein-arrest van de HR uit 2012. Lees meer…

Stuitende werking mediation in grensoverschrijdende zaken en oproeping van partijen bij ondeelbare rechtsvorderingen
HR 19 februari 2021 ECLI:NL:HR:2021:274
De aanvang van de mediation in een grensoverschrijdend geschil kan op één lijn worden gesteld met de stuitingshandelingen genoemd in art. 3:316 BW. De verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging van een rechtshandeling kan dan ook op de voet van art. 3:317 lid 2 BW worden gestuit door binnen zes maanden na een schriftelijke aanmaning de mediation aan te vangen.
Een rechtsvordering tot vernietiging van een rechtshandeling moet worden ingesteld tegen alle partijen bij de rechtshandeling. De rechter die vaststelt dat dit niet is gebeurd, dient gelegenheid te geven om de niet opgeroepen partij alsnog in het geding te betrekken door oproeping op de voet van art. 118 Rv. Een dergelijke oproeping is ook nog mogelijk in het hoger beroep, de cassatie of de procedure na verwijzing en cassatie. Lees meer…

Wvggz: verzoek wijziging zorgmachtiging zonder al verleende tijdelijk verplichte zorg
HR 19 februari 2021 ECLI:NL:HR:2021:272
Een verzoek tot wijziging van een machtiging op de voet van art. 8:12 lid 3 Wvggz kan ook worden ingediend in het geval dat nog geen tijdelijke verplichte zorg op de voet van art. 8:11 Wvggz is of wordt verleend maar te voorzien is dat een bepaalde vorm van zorg zal moeten worden verleend om een dreigende noodsituatie te voorkomen en de machtiging niet in die zorg voorziet. Lees meer…

Is het verzoekschrift tot toekenning van transitievergoeding tijdig ingediend?
HR 5 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:188
(i) De termijn waarbinnen het verzoekschrift tot toekenning van een transitievergoeding moet worden ingediend, begint op de eerste dag na de laatste werkdag en loopt af aan het einde van de met die laatste werkdag overeenstemmende dag drie maanden later.
(ii) Voor toepassing van art. 7:673b lid 1 (oud) BW is niet vereist dat een (aan de transitievergoeding gelijkwaardige) voorziening is getroffen voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd, noch dat deze pas na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt verstrekt of haar werking heeft. Voorts is de wijze waarop de werkgever de voorziening financiert, niet van belang. Lees meer…

Wzd: geldigheidsduur machtiging bij te laat ingediend verzoek
HR 12 februari 2021 ECLI:NL:HR:2021:227
Opvolgende machtiging ook indien het verzoek is ingediend na het verstrijken van de geldigheidsduur van de vorige machtiging; termijnoverschrijding in mindering op geldigheidsduur. Lees meer…