Selecteer een pagina
Kwade trouw ontvanger van een betaling

Kwade trouw ontvanger van een betaling

HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:506

Van kwade trouw in de zin van art. 6:205 BW is pas sprake is als de ontvanger wist of vermoedde dat de betaling niet verschuldigd was. Of de ontvanger te kwader trouw is moet bepaald worden aan de hand van de subjectieve kennis van de ontvanger ten tijde van de ontvangst van de betaling. In verband met vernietiging op de voet van art. 1:88 jo. 1:89 BW geldt dat de ontvanger niet alleen moest weten of vermoeden dat de ander gehuwd was, maar ook dat de ontvanger wist of vermoedde dat vernietiging van de overeenkomst door de echtgenote zou worden ingeroepen. Lees meer…

Gezichtspunten voor aanmerken CAO-voorziening als gelijkwaardige voorziening

Gezichtspunten voor aanmerken CAO-voorziening als gelijkwaardige voorziening

HR 29 maart 2019 ECLI:NL:HR:2019:449

(1) De Hoge Raad geeft ten overvloede een aantal gezichtspunten waaraan voor de kwalificatie als ‘gelijkwaardige voorziening’ betekenis kan toekomen; (2) Blijkens art. 7:673b BW is de werkgever geen transitievergoeding (art. 7:673 BW) verschuldigd, indien in de tussen partijen geldende cao een ‘gelijkwaardige voorziening’ is opgenomen. De omstandigheid dat een voorziening al vóór juli 2015 in een op dat moment tussen partijen geldende cao was opgenomen, sluit niet zonder meer uit dat die voorziening ná 1 juli 2015 wordt aangemerkt als een aan de wettelijke transitievergoeding gelijkwaardige voorziening in de zin van artikel 7:673b BW; Lees meer…

Eén vordering met twee grondslagen; hof miskent devolutieve werking van appel

Eén vordering met twee grondslagen; hof miskent devolutieve werking van appel

HR 22 maart 2019 ECLI:NL:HR:2019:398

In deze zaak heeft de rechtbank de vorderingen van eiser uitgelegd als één vordering met twee verschillende grondslagen (primaire en subsidiaire grondslag). De rechtbank wees de vordering op de subsidiaire grondslag toe. Het hof achtte de vordering echter niet toewijsbaar op de subsidiaire grondslag, maar heeft nagelaten te onderzoeken of de vordering wel toewijsbaar was op de primaire grondslag. Het hof heeft daarmee de devolutieve werking van appel miskend. Lees meer…

Voorwaardelijk verzoek: wat is het gevolg van het niet in vervulling gaan van de voorwaarde?

Voorwaardelijk verzoek: wat is het gevolg van het niet in vervulling gaan van de voorwaarde?

HR 22 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:404

(i) Het hof heeft de werkneemster ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om transitievergoeding en billijke vergoeding.
(ii) Indien in een procedure een verzoek voorwaardelijk wordt gedaan, betekent dit dat de rechter het verzoek niet behoeft te behandelen indien niet is voldaan aan de voorwaarde waaronder het verzoek is gedaan. Als in de loop van de procedure blijkt dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde waaronder het verzoek is ingesteld, heeft dit niet tot gevolg dat het verzoek achteraf gezien nooit is gedaan.

Lees meer…

Maatstaf voor onderzoek naar rechtsmacht bij commune bevoegdheidsregels

Maatstaf voor onderzoek naar rechtsmacht bij commune bevoegdheidsregels

HR 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:443

De Nederlandse wetgever heeft niet beoogd om bij de inrichting van art. 7 lid 1 Rv af te wijken van de uitleg door het HvJEU van de Brussel I-bis-verordening. Ook bij toepassing van de maatstaf in art. 7 lid 1 Rv geldt daarom dat de rechter die onderzoekt of hem bevoegdheid toekomt, zich bij dit onderzoek niet mag beperken tot de stellingen van de eisende of verzoekende partij, maar ook acht moet slaan op alle hem ter beschikking staande gegevens over de werkelijk tussen partijen bestaande rechtsverhouding, waaronder de stellingen van de verwerende partij
Lees meer…

Persoonlijkheidsrecht tegen aantasting biedt geen ruimte voor aanvullende belangenafweging, reputatieschade vormt zelfstandig vereiste

Persoonlijkheidsrecht tegen aantasting biedt geen ruimte voor aanvullende belangenafweging, reputatieschade vormt zelfstandig vereiste

Hoge Raad 29 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:451 (eiser/De 4 Jaargetijden)

Bij een beroep op art. 25 lid 1 sub d Auteurswet vormt de mogelijkheid van reputatieschade een zelfstandig vereiste. Daarnaast gaat het bij de vraag of er reputatieschade kan optreden om een objectieve toets waarbij alle (relevante) omstandigheden in aanmerking kunnen worden genomen. Als eenmaal is komen vast te staan dat sprake is van een aantasting van een auteursrechtelijk beschermd werk, en die aantasting tot reputatieschade kan leiden, is er geen ruimte meer voor het verrichten van een (aanvullende) belangenafweging. Het oordeel dat een architect in deze zaak geen beroep kon doen op zijn persoonlijkheidsrechten was door het hof niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Lees meer…

Archief

Cassatieblog.nl