Selecteer een pagina
Caribische zaak: uitstel van betaling stuit de verjaring van een belastingaanslag niet

Caribische zaak: uitstel van betaling stuit de verjaring van een belastingaanslag niet

HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:350

 Artikel 13 Landsverordening Invordering Directe Belastingen, zoals die gold tot 1 juni 2014, bevat een limitatieve opsomming van handelingen die stuitende werking hebben. Nu het verlenen van uitstel van betaling in die bepaling niet als stuitingsgrond wordt genoemd, komt aan een dergelijke handeling ook geen stuitende werking toe. Lees meer…

Is de ontslagvergoedingsregeling in sociaal plan ongerechtvaardigde leeftijdsdiscriminatie?

Is de ontslagvergoedingsregeling in sociaal plan ongerechtvaardigde leeftijdsdiscriminatie?

HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:647

In deze zaak geeft de Hoge Raad de kaders die gelden bij de beoordeling of een in een sociaal plan voorziene regeling in strijd is met het verbod van leeftijdsdiscriminatie. Bij deze beoordeling dient als uitgangspunt de Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van het algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PbEG 2000, L 303/16), die in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid is geïmplementeerd. Lees meer…

Prejudiciële vragen: arbeidsverhouding werknemer van een vof in verband met faillissement

Prejudiciële vragen: arbeidsverhouding werknemer van een vof in verband met faillissement

HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:649

In deze uitspraak beantwoordt de Hoge Raad de vragen van de rechtbank Overijssel over de arbeidsverhouding van een werknemer van een vof (in faillissement). Als een vof een arbeidsovereenkomst met een werknemer sluit, dan geldt dat als een arbeidsovereenkomst met de gezamenlijke vennoten. Een werknemer van een vof (of na subrogatie: het UWV) kan de uit de arbeidsovereenkomst voortspruitende vorderingen geldend maken tegen zowel de gezamenlijke vennoten als voor het geheel tegen elke afzonderlijke vennoot. De wettelijke voorrechten die met die vorderingen verbonden zijn, gelden ook bij uitoefening van verhaal op het privévermogen van de vennoten. Art. 40 lid 2 Fw brengt ten slotte mee dat aan een vordering als bedoeld in die bepaling (boedelschuld ter zake van loon of premieschulden), tevens het karakter van boedelschuld toekomt in het faillissement respectievelijk de schuldsaneringsregeling van een vennoot, maar slechts voor zover die vordering betrekking heeft op de periode na het ingaan van laatstbedoeld faillissement of schuldsaneringsregeling. Lees meer…

Bewijslast valsheid onderhandse akte

Bewijslast valsheid onderhandse akte

HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:641

(i) Een meer bladzijden tellend stuk dat uitsluitend aan het slot is ondertekend, kan ook als onderhandse akte kwalificeren, als wordt voldaan aan de vereisten uit art. 156 lid 1 Rv.
(ii )Als de echtheid van een onderhandse akte wordt betwist, dat wil zeggen als wordt betwist dat het stuk dat als akte wordt gepresenteerd, overeenkomt met het stuk dat is ondertekend, volgt uit art. 150 Rv dat degene die zich op deze valsheid beroept, als hoofdregel de bewijslast terzake heeft. Lees meer…

Maatstaf onderzoek rechtsmacht conservatoir vreemdelingenbeslag

Maatstaf onderzoek rechtsmacht conservatoir vreemdelingenbeslag

HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:566

De criteria voor het aannemen van rechtsmacht op grond van art. 10 jo. 767 Rv (“forum arresti“) zijn als volgt:
(i) De voorzieningenrechter heeft op grond van art. 765 Rv verlof verleend tot het leggen van conservatoir vreemdelingenbeslag en er is met gebruikmaking van dat beslagverlof daadwerkelijk beslag gelegd;
(ii) Het geding vormt de eis in de hoofdzaak in de zin van art. 767 Rv;
(iii) Aan de Nederlandse rechter komt niet reeds rechtsmacht toe op een andere grondslag, zoals de art. 2-9 Rv;
(iv) De beslaglegger kan niet door middel van een procedure bij een buitenlandse overheidsrechter een uitspraak kan verkrijgen die op grond van een EU-verordening of een verdrag vatbaar is voor tenuitvoerlegging in Nederland. Bij dit criterium moet worden gedacht aan toepasselijke verdragen of forumkeuzebedingen. Lees meer…

Kwade trouw ontvanger van een betaling

Kwade trouw ontvanger van een betaling

HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:506

Van kwade trouw in de zin van art. 6:205 BW is pas sprake is als de ontvanger wist of vermoedde dat de betaling niet verschuldigd was. Of de ontvanger te kwader trouw is moet bepaald worden aan de hand van de subjectieve kennis van de ontvanger ten tijde van de ontvangst van de betaling. In verband met vernietiging op de voet van art. 1:88 jo. 1:89 BW geldt dat de ontvanger niet alleen moest weten of vermoeden dat de ander gehuwd was, maar ook dat de ontvanger wist of vermoedde dat vernietiging van de overeenkomst door de echtgenote zou worden ingeroepen. Lees meer…

Gezichtspunten voor aanmerken CAO-voorziening als gelijkwaardige voorziening

Gezichtspunten voor aanmerken CAO-voorziening als gelijkwaardige voorziening

HR 29 maart 2019 ECLI:NL:HR:2019:449

(1) De Hoge Raad geeft ten overvloede een aantal gezichtspunten waaraan voor de kwalificatie als ‘gelijkwaardige voorziening’ betekenis kan toekomen; (2) Blijkens art. 7:673b BW is de werkgever geen transitievergoeding (art. 7:673 BW) verschuldigd, indien in de tussen partijen geldende cao een ‘gelijkwaardige voorziening’ is opgenomen. De omstandigheid dat een voorziening al vóór juli 2015 in een op dat moment tussen partijen geldende cao was opgenomen, sluit niet zonder meer uit dat die voorziening ná 1 juli 2015 wordt aangemerkt als een aan de wettelijke transitievergoeding gelijkwaardige voorziening in de zin van artikel 7:673b BW; Lees meer…

Eén vordering met twee grondslagen; hof miskent devolutieve werking van appel

Eén vordering met twee grondslagen; hof miskent devolutieve werking van appel

HR 22 maart 2019 ECLI:NL:HR:2019:398

In deze zaak heeft de rechtbank de vorderingen van eiser uitgelegd als één vordering met twee verschillende grondslagen (primaire en subsidiaire grondslag). De rechtbank wees de vordering op de subsidiaire grondslag toe. Het hof achtte de vordering echter niet toewijsbaar op de subsidiaire grondslag, maar heeft nagelaten te onderzoeken of de vordering wel toewijsbaar was op de primaire grondslag. Het hof heeft daarmee de devolutieve werking van appel miskend. Lees meer…

Archief

Cassatieblog.nl