Selecteer een pagina
Overkreditering bij een hypothecair krediet

Overkreditering bij een hypothecair krediet

HR 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2298 (Hypinvest B.V. / X c.s.)

De kredietverstrekker mag niet zonder meer afgaan op de door de tussenpersoon aan hem verschafte inlichtingen over de inkomens- en vermogenspositie van de consument, aangezien hij zelf ervoor verantwoordelijk blijft te waken tegen overkreditering van de consument en daartoe zo nodig zelf nadere inlichtingen moet inwinnen of gegevens moet verifiëren. Lees meer…

Geen ontslag op staande voet: werknemer kon door hersenaandoening geen verklaring geven voor het verdwijnen van geldbedragen

Geen ontslag op staande voet: werknemer kon door hersenaandoening geen verklaring geven voor het verdwijnen van geldbedragen

HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:55

Voor de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet geldt niet de eis dat het bestaan van de dringende reden al ten tijde van het ontslag onomstotelijk vaststaat. Het bewijs dat de dringende reden aanwezig was, kan alsnog worden geleverd in de procedure waarin de werknemer de dringende reden betwist. De mogelijkheid om achteraf het bestaan van een dringende reden te bewijzen mag echter niet meebrengen dat een werkgever zijn werknemer nodeloos blootstelt aan onzekerheid over het al dan niet bestaan van de dringende reden. Lees meer…

De in art. 7:669 lid 1 BW neergelegde herplaatsingsverplichting is geen resultaatsverplichting

De in art. 7:669 lid 1 BW neergelegde herplaatsingsverplichting is geen resultaatsverplichting

HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:64 
i) Nu het bij de ‘h-grond’ (art. 7:669 lid 3 aanhef en onder h BW) gaat om een algemeen geformuleerde restcategorie, kan onder omstandigheden sprake zijn van ‘andere dan de onder a-g vermelde omstandigheden, die zodanig zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren’, op de enkele grond dat herplaatsing als art. 7:669 lid 1 BW bedoeld, niet in de rede ligt.
ii) Met gebruik van het begrippenpaar ‘niet mogelijk is of niet in de rede ligt’ in art. 7:669 lid 1 BW is niet beoogd een resultaatsverplichting van de werkgever tot herplaatsing in het leven te roepen, maar het gaat daarbij om hetgeen in de gegeven omstandigheden in redelijkheid van de werkgever kan worden gevergd. De werkgever wordt een zekere beoordelingsruimte gelaten.

Lees meer…

Geen erkenning Russisch faillissementsvonnis in Yukos-zaak

Geen erkenning Russisch faillissementsvonnis in Yukos-zaak

HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:54

Deze zaak betreft de vraag of in Nederland de erkenning van het in Rusland uitgesproken faillissement van Yukos (verweersters in cassatie) kan worden geweigerd wegens strijd met de openbare orde. Eerder oordeelde de Hoge Raad (en ook andere rechtbanken en hoven) over andere aspecten van dit faillissement, maar de hoofdvraag over erkenning is nog niet aan de orde gekomen. De kogel is nu door de kerk: het faillissement wordt in Nederland niet erkend.  Lees meer…

Een faillissementsaanvraag kan leiden tot bestuurdersaansprakelijkheid ex art. 2:248 BW

Een faillissementsaanvraag kan leiden tot bestuurdersaansprakelijkheid ex art. 2:248 BW

HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2370

Het in strijd met art. 2:246 BW aanvragen van het faillissement van de vennootschap kan onder omstandigheden tevens de belangen van de gezamenlijke schuldeisers schaden en op die grond aangemerkt worden als kennelijk onbehoorlijke taakvervulling in de zin van art. 2:248 lid 1 BW. Lees meer…

Reikwijdte coulancebepaling art. 485a lid 2 Rv

Reikwijdte coulancebepaling art. 485a lid 2 Rv

HR 21-12-2018, ECLI:NL:HR:2018:2422

Een schuldeiser als bedoeld in art. 482, tweede lid Rv, kan zijn vordering ook nog na de in dat artikel bedoelde termijn aanmelden mits hij daarbij een redelijk belang heeft en hij de daardoor veroorzaakte kosten en schade voor zijn rekening neemt en deze tot een door de rechter-commissaris voorlopig te begroten bedrag onverwijld stort bij de bewaarder van de executieopbrengst. Dat geldt tot het moment van sluiting van het proces-verbaal van verdeling en ongeacht of de schuldeiser al eerder een vordering heeft aangemeld. Lees meer…

Cassatietermijn 8 dagen bij beschikking kantonrechter op verzet ex artikel 4:218 lid 3 BW

Cassatietermijn 8 dagen bij beschikking kantonrechter op verzet ex artikel 4:218 lid 3 BW

HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2393

Er staat geen hoger beroep open tegen een beschikking van de kantonrechter op een verzet tegen een uitdelingslijst van een nalatenschap (ex artikel 4:218 lid 3 BW). Op grond van artikel 4:218 lid 5 BW juncto artikel 187 lid 1 Fw moet er binnen 8 dagen cassatieberoep tegen een dergelijke beschikking worden ingesteld. Het feit dat in artikel 4:218 lid 5 BW is opgenomen dat de in de Faillissementswet opgenomen voorschriften “zoveel mogelijk” van overeenkomstige toepassing zijn, doet daar niet aan af. Lees meer…

Op Hoge Raad rustte geen verplichting tot het stellen van prejudiciële vragen

Op Hoge Raad rustte geen verplichting tot het stellen van prejudiciële vragen

HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2396

De Hoge Raad oordeelt over een eerder door hem gewezen arrest: (1) Op de Hoge Raad rustte geen verplichting tot het stellen van prejudiciële vragen; (2) De enkele stelling dat de rechter de bedoelde verplichting niet is nagekomen, volstaat niet voor het vestigen van staatsaansprakelijkheid; (3) Nu de wet geen andere cassatierechter kent, en gelet op de samenstelling van de zetel die dit arrest heeft gewezen, kunnen klachten dat de Hoge Raad niet geschikt zou zijn om te oordelen in een zaak over staatsaansprakelijkheid voor rechtspraak gewezen door de Hoge Raad, niet slagen. Lees meer…

Archief

Cassatieblog.nl