

Overdrachtsregeling Conservatrix blijft in stand
HR 17 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:746 (Conservatrix Groep/De Nederlandsche Bank c.s.)
Overdracht van aandelen in verzekeraar Conservatrix op grond van door DNB opgesteld overdrachtsplan. Uit de motivering van de beslissing van de rechtbank blijkt dat zij de oordelen van DNB en de daartegen door Conservatrix Groep aangevoerde argumenten inhoudelijk heeft onderzocht en daarbij niet terughoudender is geweest dan de wettelijke regeling voorschrijft.

Wet Bopz: veiligheid van de psychiater; verlening machtiging onder opschortende voorwaarde steeds mogelijk in geval van strafrechtelijke detentie
HR:24 mei 2019 ECLI:NL:HR:2019:814
Het is aan de onderzoekend psychiater om aan de hand van de over betrokkene bekende gegevens te beoordelen of het meebrengen of toelaten van beveiliging noodzakelijk is.
Het verlenen van een rechterlijke machtiging onder een opschortende voorwaarde van beëindiging van een strafrechtelijke maatregel is toelaatbaar in alle gevallen waarin de betrokkene op strafrechtelijke grondslag is gedetineerd. Uit het bepaalde in art. 10 lid 1 Wet Bopz volgt evenwel dat ook een machtiging waaraan zodanige voorwaarde is verbonden, niet meer ten uitvoer kan worden gelegd wanneer meer dan twee weken na haar dagtekening zijn verlopen. Lees meer…

Aansprakelijkheid van een (Arubaans) accountantskantoor jegens derden
HR 17 mei 2019 ECLI:NL:HR:2019:744
Een accountantskantoor dient bij het uitvoeren van werkzaamheden de in het maatschappelijk verkeer vereiste zorgvuldigheid in acht te nemen. Die in acht te nemen zorgvuldigheid wordt mede bepaald door de gedrags- en beroepsregels voor accountants. Dat de Nederlandse gedrags- en beroepsregels formeel niet in Aruba gelden, betekent niet dat die regels geen rol spelen voor Arubaanse accountants. De normen uit de Nederlandse gedrags- en beroepsregels geven invulling aan hetgeen – ook in Aruba – volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Lees meer…

Is sprake van een overgang van onderneming?
HR 24 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:792
Voor de vraag of sprake is van een overgang van het bedrijf is beslissend of de identiteit van het bedrijf behouden blijft, wat met name blijkt uit de daadwerkelijke voortzetting of de hervatting van de exploitatie ervan. Bij deze beoordeling moet rekening worden gehouden met alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken. Lees meer…

Het gevaar van tegenstrijdige beslissingen brengt mee dat dat in geval van voeging of tussenkomst art. 140 lid 3 Rv eveneens geldt
HR 24 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:791
De strekking van art. 140 Rv brengt mee dat de regeling van art. 140 lid 3 Rv overeenkomstig wordt toegepast indien in eerste aanleg van voeging of tussenkomst sprake is geweest. Deze uitleg strookt met de toepasselijkverklaring (in art. 140 lid 4 Rv) van dit voorschrift in het geval dat op de voet van art. 118 Rv een derde als partij in het geding is opgeroepen. Lees meer…

Reikwijdte bewijsvermoeden artikel 1:141 lid 3 BW
HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:637
Het bewijsvermoeden van artikel 1:141 lid 3 BW ziet uitsluitend op de vraag of het aanwezige vermogen al dan niet gefinancierd is uit hetgeen verrekend had moeten worden. Voor de vaststelling van de omvang van het te verrekenen vermogen op de peildatum gelden de gewone regels van stelplicht en bewijslast. Beschrijving van het te verrekenen vermogen hangende procedure terzake afwikkeling niet-uitgevoerd verrekenbeding. Miskenning devolutieve werking appel. Lees meer…

Burgerlijke rechter enkel gebonden aan oordeel bestuursrechter over rechtmatigheid besluit en niet aan inhoudelijke overwegingen
HR 17 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:738
Indien de bestuursrechter uitspraak heeft gedaan over een besluit waarvan beroep bij hem openstaat, is de burgerlijke rechter gebonden aan het oordeel van de bestuursrechter over de rechtmatigheid van dat besluit. De burgerlijke rechter is bij de beoordeling van een geschilpunt dat niet de geldigheid van het besluit betreft niet gebonden aan de inhoudelijke overwegingen die ten grondslag liggen aan het oordeel van de bestuursrechter over dat besluit. Lees meer…

Schadevergoeding voor ‘te vroege’ onteigening
HR 17 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:757 (X/Eindhoven)
Wanneer niet of niet tijdig een aanvang wordt gemaakt met het werk waarvoor eerder is onteigend, kan de onteigende aanspraak maken op teruglevering of een aanvullende schadeloosstelling. In dit geval had het hof teruglevering afgewezen en de schadeloosstelling op nihil begroot. De Hoge Raad laat dit oordeel in stand. De Hoge Raad beslist dat bij de begroting van de billijke schadeloosstelling alle omstandigheden van het geval in acht moeten worden genomen. De hoogte moet worden gerelateerd aan het onnodige of ontijdige van de onteigening. Bij de begroting valt mede te letten op de vermogenspositie waarin de onteigende zou hebben verkeerd als de onteigening niet of niet voortijdig zou hebben plaatsgevonden. Ook moet rekening worden gehouden met het aspect dat de billijke schadeloosstelling is bedoeld als een prikkel om niet tot een onnodige of ontijdige onteigening over te gaan. Een punitief karakter draagt de billijke schadeloosstelling echter niet. Lees meer…

De vermogensrechtelijke verhouding tussen informeel samenlevenden
HR 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707
De vermogensrechtelijke verhouding tussen informeel samenlevenden wordt niet bepaald door de regels die in de titels 6-8 van Boek 1 BW voor echtgenoten en geregistreerde partners zijn opgenomen en deze regels lenen zich ook niet voor overeenkomstige toepassing op de verhouding tussen informeel samenlevenden. In een dergelijke verhouding moet aan de hand van het algemene verbintenissenrecht worden beoordeeld of de ene partner een vergoedingsrecht jegens de andere partner geldend kan maken. Een vergoedingsrecht kan (ook) in verband met de bijzondere omstandigheden van het geval voortvloeien uit de in art. 6:2 lid 2 BW bedoelde eisen van redelijkheid en billijkheid. Lees meer…

Wederpartij kan niet om aanvulling ex artikel 32 Rv verzoeken
HR 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:699
Indien de rechter heeft verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde of het verzochte, kan op grond van artikel 32 lid 1 Rv worden verzocht om aanvulling van het vonnis, arrest of beschikking. Deze mogelijkheid staat uitsluitend ten dienste van de partij die de vordering heeft ingesteld of het verzoek heeft gedaan. Artikel 32 Rv is niet geschreven voor de wederpartij. Lees meer…