HR 23 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:964

Ook de eerste werkzaamheden van een opvolgend bewindvoerder vallen onder de reikwijdte van het begrip ‘aanvangswerkzaamheden’ zoals bedoeld in art. 3 lid 5, onder a, Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren. Bovendien kan een bewindvoerder die wegens pensionering om ontslag verzoekt, aanspraak maken op de beloning voor het opmaken van een eindrekening en verantwoording.

Achtergrond en feiten

De voormalige bewindvoerder heeft de kantonrechter verzocht haar wegens pensionering te ontslaan als bewindvoerder van de rechthebbende. Zij heeft gelijktijdig de benoeming van de opvolgende bewindvoerder verzocht.

De kantonrechter heeft het verzoek toegewezen. Daarbij heeft de kantonrechter beslist dat de beloning voor aanvangswerkzaamheden van de opvolgende bewindvoerder niet ten laste mag worden gebracht van het vermogen van de rechthebbende. Daarnaast komt aan de voormalig bewindvoerder geen beloning toe voor het opmaken van de eindrekening en eindverantwoording.

Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd. Het hof heeft op grond van art. 3 lid 6 Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (hierna: Regeling beloning) een vergoeding toegekend van €279,50 aan de opvolgende bewindvoerder voor het verrichten van aanvangswerkzaamheden. Dat bedrag is de helft van het in art. 3 lid 5, onder a Regeling beloning genoemde beloningsbedrag.

De opvolgend bewindvoerder stelt cassatieberoep in tegen deze uitspraak.

De Hoge Raad

In het cassatiemiddel wordt geklaagd dat het hof het begrip ‘aanvangswerkzaamheden’ als bedoeld in art. 3 lid 5, onder a, Regeling beloning te beperkt heeft uitgelegd, door te overwegen dat de intakekosten van de opvolgende bewindvoerder niet onder het begrip aanvangskosten vallen. Het begrip ‘aanvangswerkzaamheden’ doelt volgens het hof op de kosten van de start van het (eerste) bewind.

De Hoge Raad overweegt dat art. 1:447 lid 1 BW bepaalt dat de bewindvoerder aanspraak heeft op een beloning overeenkomstig de Regeling beloning. In artikel 3 lid 5 van die regeling is onder meer bepaald dat de kantonrechter een beloning van € 559 toekent voor aanvangswerkzaamheden en een beloning van € 210 voor het opmaken van een eindrekening en –verantwoording.

De Hoge Raad overweegt dat uit de toelichting op de Regeling beloning blijkt dat:

(a)     de regeling als bindend instrument is ingevoerd om de   rechtsverscheidenheid terug te dringen die tot dan toe gold;
(b)     uitgangspunt van de regeling is dat de bewindvoerder adequaat wordt  beloond voor de uitoefening van zijn taken;
(c)      aan de regeling een forfaitair systeem ten grondslag ligt, waarbij de  beloning geldt als een gemiddelde, met als doel de administratieve afhandeling te vereenvoudigen en de regeldruk voor bewindvoerders en de rechterlijke macht te verminderen.

De Hoge Raad overweegt voorts dat uit het bovenstaande volgt dat een opvolgende bewindvoerder recht heeft op een adequate beloning voor aanvangswerkzaamheden die hij moet verrichten.

De Hoge Raad oordeelt dat met deze uitgangspunten strookt dat ook de eerste werkzaamheden van een opvolgende bewindvoerder vallen onder de reikwijdte van het begrip ‘aanvangswerkzaamheden’ in art. 3 lid 5, onder a, Regeling beloning. Aan dat oordeel ligt mede ten grondslag dat de wetgever geen onderscheid heeft gemaakt tussen aanvangswerkzaamheden die een bewindvoerder aan het begin van een bewind moet verrichten en aanvangswerkzaamheden die een opvolgend bewindvoerder tijdens dat bewind moet verrichten.

De Hoge Raad merkt op dat uit het bovenstaande ook voortvloeit dat een voormalige bewindvoerder, die wegens pensionering om ontslag verzoekt, aanspraak kan maken op de beloning voor het opmaken van een eindrekening en verantwoording (art. 3 lid 5, onder d, Regeling beloning).

Afdoening

De Hoge Raad oordeelt tot slot dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden, als bedoeld in art. 3 lid 6 Regeling beloning, op grond waarvan moet worden afgeweken van het forfaitair toegekende bedrag.

Uit de toelichting op die regeling blijkt namelijk dat de woorden ‘uitzonderlijke omstandigheden’ tot uitdrukking brengen dat niet te snel mag worden aangenomen dat van de regeling kan worden afgeweken en dat de afwijkingsmogelijkheid een ‘noodklep’ is. De Hoge Raad oordeelt dat de stukken van het geding geen andere conclusie toelaten dan dat zich in het onderhavige geval niet zodanige omstandigheden voordoen. Daarom doet hij de zaak zelf af.

De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en bepaalt dat de opvolgend bewindvoerder aanspraak kan maken op de in art. 3 lid 5, onder a, Regeling beloning genoemde beloning voor aanvangswerkzaamheden van €559,-.

Op dit punt wijkt het oordeel van de Hoge Raad af van de conclusie van A-G Lückers. Zij concludeerde dat de Hoge Raad de zaak niet zelf zou kunnen afdoen. Het verwijzingshof zou moeten nagaan of sprake is van dermate uitzonderlijke omstandigheden ten aanzien van de aanvangswerkzaamheden dat afwijking van het forfaitaire bedrag gerechtvaardigd is.

Cassatieblog.nl

Share This